3. Ondernemingen en ondernemers

20 september 2024

Van de gedeeltelijke terugdraaiing van de verlaging van de mkb-winstvrijstelling tot de aanpassing van de zelfstandigenaftrek en de verlaging van het tarief in de tweede schijf van box 2. Ook voor u als ondernemer verandert er het nodige door het Belastingplan 2025. We zetten het hieronder voor u uiteen.

 

3.1 Verlaging van de mkb-winstvrijstelling deels teruggedraaid


Ondernemers die voor de inkomstenbelasting hun winst uit onderneming opgeven, kunnen profiteren van de mkb-winstvrijstelling. Deze vrijstelling is momenteel 13,31% (2024) van de winst. Het vorige kabinet had plannen om de mkb-winstvrijstelling per 1 januari 2025 te verlagen naar 12,03%, maar dit is in het Belastingplan deels teruggedraaid naar 12,7%.

 

Omdat de mkb-winstvrijstelling iets omlaaggaat, betalen ondernemers over een groter deel van hun winst belasting. Ondernemers met de hoogste winsten gaan er het meest op achteruit door deze aanpassing. 

 

Tip!

Bekijk of u bepaalde kosten kunt uitstellen naar 2025, zodat de winst lager is en u minder belasting betaalt over deze winst. Neem contact op met uw adviseur om te bespreken of het uitstellen van kosten belastingvoordeel op kan leveren.

 

Tip!

Stem met uw adviseur af of ondernemen in de inkomstenbelasting voor u nog steeds de beste keuze is.

 

3.2     Verlaging zelfstandigenaftrek 


De zelfstandigenaftrek is een bedrag dat ondernemers in de inkomstenbelasting mogen aftrekken van hun winst als ze minimaal 1.225 uur hebben gewerkt als ondernemer. De eerder ingezette verlaging van de zelfstandigenaftrek gaat verder van € 3.750 (2024) naar € 2.470 in 2025. De jaarlijkse afbouw van de zelfstandigenaftrek leidt uiteindelijk tot een aftrek van € 900 in 2027. 

 

   

 Zelfstandigenaftrek (€) 

   2024 

 3.750 

   2025 

 2.470 

   2026 

 1.200 

   2027 

 900 

   

Voor starters geldt een verhoging van deze aftrek. Voor ondernemers die AOW-gerechtigd zijn, geldt een verlaging van deze aftrek. 

 

3.3  Tweede schijf box 2 verlaagd


Heeft u ten minste 5% van de aandelen, winstbewijzen of stemrecht in een vennootschap? Dan bent u aanmerkelijkbelanghouder. De inkomsten die u uit dit belang krijgt (zoals dividend en verkoopopbrengsten), zijn belast in box 2 van de inkomstenbelasting. 

 

Sinds 2024 wordt het tarief in box 2 verdeeld in twee schijven: 24,5% over de eerste € 67.000 en 33% over het bedrag daarboven. Het tarief van de tweede schijf in box 2 wordt verlaagd van 33% (2024) naar 31% in 2025.

 

  Tarief aanmerkelijk belang in 2025

   

 Aanmerkelijk belang meer  

dan (€)  

 maar niet meer dan (€)  

 Tarief 2025 (%)  

   Eerste schijf 

 - 

 67.804 

 24,5 

   Tweede schijf 

 67.804

  -

 31

   

Het tarief van box 2 geldt voor voordelen uit aanmerkelijk belang, zoals het uitkeren van dividend aan de aandeelhouder (dga) in privé. Fiscaal partners kunnen de eerste schijf twee keer toepassen. Dit is dus een bedrag per jaar van €134.000 in 2024 en € 135.608 in 2025. 

 

Let op!

Dividenduitkeringen hebben met ingang van 2025 ook effect op de algemene heffingskorting, uw box 3-vermogen en excessief lenen.

 

Let op!

Heeft u als aanmerkelijkbelanghouder een schuld die meer bedraagt dan € 500.000? Dan heeft u tot 31 december 2024 de tijd om deze te verminderen. Doet u niets, dan bent u in box 2 belasting verschuldigd. Laat u goed door uw adviseur voorlichten wat u kunt doen om deze schuld te verminderen en of het zinvol is om bezwaar aan te tekenen tegen deze heffing.

 

Tip!

Wilt u dit jaar nog een dividenduitkering doen? Doe dit dan op basis van de eerste schijf. Dit is maximaal € 67.000, of € 134.000 als u een fiscaal partner heeft. Een hogere dividenduitkering kunt u beter uitstellen naar 2025. 

 

Tip!

Heeft uw partner geen eigen inkomen? Dan kan het voordelig zijn om dividend uit te keren, zodat de algemene heffingskorting optimaal wordt benut.

 

3.4     Tarieven en schijven vennootschapsbelasting  


Aan de tarieven en schijven van de vennootschapsbelasting wordt ook in 2025 niet gesleuteld. Voor ondernemers in de vennootschapsbelasting betekent dit dat u rekening moet houden met dezelfde tarieven en schijven als in 2024, oftewel: 

 

  Laag tarief 

 19% 

   Winstgrens 

 € 200.000 

   Hoog tarief 

 25,8% 

   

Tip!

Is de verwachte winst van een fiscale eenheid voor 2024 of 2025 hoger dan € 200.000? Dan haalt u mogelijk een tariefvoordeel als u de fiscale eenheid verbreekt. Dit komt doordat u dan meerdere keren gebruik kunt maken van het opstaptarief. Hoewel het tariefvoordeel eenvoudig te berekenen lijkt, kan het verbreken van de fiscale eenheid voor u mogelijk onvoorziene nadelen met zich meebrengen die niet tegen het tariefvoordeel opwegen. Bekijk dus op tijd met uw adviseur of dit voor u aantrekkelijk is.

 

3.5     Wijzigingen bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling (DSR)


Bij de schenking van ondernemingsvermogen kunt u gebruikmaken van fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen in de inkomstenbelasting (DSR) en de schenk- of erfbelasting (BOR). Het doel van deze regelingen is om te voorkomen dat bij de schenking of vererving van ondernemingsvermogen, de belastingheffing bij de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt, omdat er onvoldoende liquiditeiten zijn om de belastingheffing te voldoen. U kunt fiscaal vriendelijk het stokje aan de volgende generatie doorgeven.

 

In het Belastingplan 2024 waren al wijzigingen opgenomen ten aanzien van de bedrijfsopvolgingsregeling en de doorschuifregeling. In het Belastingplan 2025 zijn nog meer wijzigingen opgenomen. Deze wijzigingen leiden ertoe dat de regels aan de ene kant worden versoberd en aangescherpt en aan de andere kant op een enkel punt worden versoepeld.

 

Tip!

Overweegt u om uw bedrijf met toepassing van de BOR te schenken? Dan kan het raadzaam zijn om dit traject te versnellen.

 

De volgende aanpassingen zijn aangenomen, waar nog sprake is van een voorstel is dat in de tekst opgenomen:

 

1. Aanpassen vrijstelling in de BOR

De vrijstelling in de BOR wordt vanaf 2025 verhoogd naar 100% van de goingconcernwaarde (of liquidatiewaarde als die hoger is) van het ondernemingsvermogen tot € 1.500.000 (€ 1.325.253 in 2024). Voor het bedrag daarboven wordt de vrijstelling verlaagd van 83% (2024) naar 75% van het ondernemingsvermogen.

 

2. Afschaffen van doelmatigheidsmarge in de BOR en DSR voor beleggingsvermogen

De 5% doelmatigheidsmarge in de BOR en DSR wordt afgeschaft. Deze doelmatigheidsmarge houdt in dat bij vennootschappen beleggingsvermogen tot 5% van het ondernemingsvermogen toch wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen. Voor de BOR gaat deze maatregel in per 1 januari 2025. Voor de DSR zal dit later plaatsvinden. De precieze datum hiervoor is nog niet bekend.

 

Tip!

Wilt u een onderneming overdragen met aanzienlijke beleggingen? Dan kan het raadzaam zijn om dit proces te versnellen.

 

3. Verkorten voortzettingseis en versoepeling van bezitseis

De bezitseis en de voortzettingseis zijn cruciale onderdelen van deze regeling. De bezitseis vereist dat de schenker of erflater een bepaalde periode eigenaar was van de onderneming, terwijl de voortzettingseis de ontvanger verplicht de onderneming voor een bepaalde tijd voort te zetten. Het niet voldoen aan deze voorwaarden kan leiden tot het verlies van de fiscale voordelen.

 

Voorgesteld is om de periode waarin de nieuwe eigenaar de onderneming moet voortzetten, met ingang van 1 januari 2025 te verkorten van vijf naar drie jaar. Verder is voorgesteld om vanaf 1 januari 2026 herstructureringen waarbij de eigendomsverhoudingen niet veranderen, niet als nieuwe bezitstermijn te beschouwen.

 

4. Keuzevermogen kwalificeert enkel voor BOR/DSR bij gebruik in onderneming

De BOR en DSR zijn alleen van toepassing op ondernemingsvermogen. Bedrijfsmiddelen die zowel voor zakelijke als andere doeleinden worden gebruikt, kwalificeren momenteel ook voor de faciliteiten. Denk aan privédoeleinden of doeleinden zonder enige functie voor de bedrijfsuitoefening.

 

Met ingang van 2025 kwalificeren bedrijfsmiddelen alleen voor de BOR en DSR voor zover deze voor bedrijfsdoeleinden in de onderneming worden gebruikt. Deze maatregel heeft uitsluitend betrekking op vermogensbestanddelen met een waarde in het economisch verkeer van ten minste € 100.000 én een gebruik voor andere dan ondernemingsdoelen van meer dan 10%. Bij gemengd gebruik kan het bedrijfsmiddel proportioneel worden meegenomen bij de toepassing van de BOR/DSR.

 

5. Dienstbetrekkingseis in de DSR vervalt

Voor toepassing van de DSR is vereist dat de verkrijger minimaal 36 maanden in dienst is geweest van de onderneming. Deze eis komt te vervallen per 1 januari 2025 voor de doorschuifregeling voor het aanmerkelijk belang. De dienstbetrekkingseis blijft wel gelden voor de doorschuifregeling voor de onderneming in de inkomstenbelasting.

 

6. Toepassing BOR en DSR als de verkrijger minimaal 21 jaar is  

Het faciliteren van reële bedrijfsopvolging blijft het uitgangspunt van het kabinet. Omdat bij een schenking van de onderneming aan zeer jonge kinderen hiervan waarschijnlijk geen sprake is, wordt met ingang van 1 januari 2025 een minimumleeftijd ingevoerd van 21 jaar bij schenkingen. Voor de bedrijfsopvolging bij overlijden wordt geen leeftijdsgrens voorgesteld.

 

7. Beperking tot gewone aandelen met minimaal belang van 5%

Het Belastingplan 2025 stelt voor dat vanaf 1 januari 2026 alleen reguliere aandelen met een belang van ten minste 5% van het geplaatste kapitaal in een bv in aanmerking komen voor de BOR en DSR voor aandelen. Dit betekent dat de erflater of schenker een belang van minimaal 5% moet hebben in gewone aandelen om te kwalificeren. Dit mag ook eventueel samen met een partner. Een belang in bijvoorbeeld opties of winstbewijzen kwalificeert vanaf 1 januari 2026 niet langer als het voorstel ongewijzigd wordt aangenomen. Het doel van deze aanpassing is om de bedrijfsopvolgingsregelingen beter af te stemmen op hun oorspronkelijke doel: het faciliteren van echte bedrijfsopvolging zonder dat de bedrijfscontinuïteit wordt bedreigd.

 

Voor belangen van minder dan 5% maar tenminste 0,5% is een wens om de verwateringsregeling te verruimen in die zin dat de voorwaarde dat sprake moet zijn van tenminste 0,5% komt te vervallen in bepaalde familiesituaties. Daarnaast is een wens om de BOR uit te breiden naar kleinere aandelenbelangen als er samen met de familie een belang is van tenminste 25%. Deze maatregelen zouden ingaan per 1 januari 2025 maar worden nog niet doorgevoerd, aangezien er waarschijnlijk staatssteunrechtelijke bezwaren aanwezig zijn. Hiervoor is daarom eerst goedkeuring gevraagd van de Europese Commissie.

 

8. Aanpak van misbruik

Vanaf 1 januari 2026 komen er maatregelen om misbruik van de belastingvoordelen te voorkomen, zoals het gebruik van rollatorinvesteringen en de bedrijfsopvolgingscarrousel.

 

9. Aanpassen definitie preferente aandelen

Om onduidelijkheden weg te nemen, heeft het kabinet het voornemen om de vanaf 1 januari 2026 voorgestelde definitie van ‘preferente aandelen’ waar het gaat om hybride aandelen aan te passen.

 

3.6     Voorkoming dubbeltelling excessief lenen bij personenvennootschappen


Heeft u ten minste 5% van de aandelen, winstbewijzen of stemrecht in een vennootschap? Dan bent u aanmerkelijkbelanghouder. U kunt dan geld lenen van de eigen bv. Overschrijdt de lening aan het einde van het jaar de drempel van € 500.000? Dan wordt het bedrag daarboven beschouwd als belast inkomen in box 2 van de inkomstenbelasting. Dit is ook van toepassing op leningen aan de partner of kinderen van de aanmerkelijkbelanghouder. Leningen voor de eigen woning zijn uitgezonderd.

 

Tip!

Het is belangrijk om aandacht te besteden aan de schuldpositie bij de bv om fiscale complicaties te vermijden. Dit geldt vooral als de schuldpositie toeneemt.

 

Nemen twee aanmerkelijkbelanghouders deel in een personenvennootschap en verstrekken zij een lening via een gezamenlijke bv? Dan kan een risico op dubbeltelling ontstaan. In het Belastingplan is geregeld dat schulden die voortkomen uit verbondenheid van participanten in een samenwerkingsverband niet meetellen voor excessief lenen.

 

3.7  Verduidelijking aftrek van huurderslasten

 

In het Belastingplan is een maatregel opgenomen die de aftrek van kosten en lasten verduidelijkt die verband houden met een niet-zelfstandige werkruimte in een woning die tot het ondernemingsvermogen behoort. De kosten en lasten die verband houden met zo’n werkruimte en die in een verhuursituatie door een huurder worden gedragen (huurderslasten), komen niet voor aftrek in aanmerking. Onder die huurderslasten vallen bijvoorbeeld uitgaven voor de inrichting, gas, water en licht. Het niet in aftrek brengen van zulke huurderslasten is in lijn met het streven naar een zo veel mogelijk gelijke behandeling van werkruimtes voor ondernemers, resultaatgenieters, directeuren-grootaandeelhouders en werknemers in loondienst.

3.8    Invoering doorschuifregeling aanmerkelijk belang bij zusterfusie


Het Burgerlijk Wetboek bevat een vereenvoudigde procedure voor de fusie van twee zustervennootschappen, wat een zusterfusie wordt genoemd. Wat was het probleem? Bij een vereenvoudigde juridische fusie worden van rechtswege geen aandelen toegekend. Om in aanmerking te komen voor fiscale begeleiding was het toekennen van aandelen een verplicht onderdeel. Met de nieuwe regeling wordt dit fiscale vereiste losgelaten voor aandeelhouders/natuurlijke personen die onmiddellijk alle aandelen houden in zowel de verdwijnende als de verkrijgende vennootschap. In die situatie komt u dus wel in aanmerking voor fiscale begeleiding als een vereenvoudigde juridische fusie wordt toegepast. De fiscale wet wordt nu aangepast, zodat deze fusie onder voorwaarden zonder belastingheffing kan plaatsvinden voor de houders van een aanmerkelijk belang.

 

Tip!

Bij een reorganisatie, zoals een fusie of splitsing van besloten vennootschappen (bv’s), zijn er vaak fiscale consequenties. Door aan bepaalde wettelijke voorwaarden te voldoen, kan belastingheffing vaak worden vermeden. Het is daarom van belang om een geplande reorganisatie op tijd te bespreken met een belastingadviseur, die kan helpen om aan de vereisten te voldoen.

 

3.9     Afschaffen giftenaftrek

 

Voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025 wordt de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting afgeschaft. Dit betekent dat u vanaf die datum geen giften vanuit uw vennootschap meer van uw winst kunt aftrekken. Giften uit uw vennootschap worden daarnaast vanaf 2025 beschouwd als een dividenduitkering aan u in privé en worden daarmee belast met dividendbelasting en in box 2 van de inkomstenbelasting. In box 2 geldt in 2025, afhankelijk van de hoogte van het totaal aan dividenduitkeringen in een jaar, een tarief van 24,5 of 31%. U kunt wel, onder voorwaarden, in privé dan gebruikmaken van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting.

 

Let op! Hoewel de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting verdwijnt, blijft deze aftrek in de inkomstenbelasting in 2025 nog onveranderd.

 

Let op! Steunt u goede doelen door middel van sponsoring of reclame? Dan zijn deze kosten geen giften, maar zakelijke kosten. Deze kosten blijven, net als andere bedrijfskosten, aftrekbaar van de winst. Datzelfde geldt voor uitgaven die u doet in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

 

3.10   Belegging via familiefondsen (fgr), vbi en open cv


De Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen, die op 1 januari 2024 in werking is getreden, heeft belangrijke wijzigingen aangebracht in de fiscale behandeling van bepaalde rechtsvormen in Nederland. Vanaf 1 januari 2025 vervalt de zelfstandige belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van open commanditaire vennootschappen (cv’s), vrijgestelde beleggingsinstellingen (vbi’s) en fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) en bepaalde fondsen voor gemene rekening (fgr’s). Dit betekent dat de resultaten en het vermogen van deze entiteiten niet langer zelfstandig belast worden, maar direct toegerekend en belast bij de participanten. Het kabinet heeft gezorgd voor overgangswetgeving om directe belastingheffing te voorkomen.

 

Let op!
Het vervallen van de zelfstandige belastingplicht kan directe belastingheffing tot gevolg hebben. Om gebruik te kunnen maken van het overgangsrecht, moet u voor het einde van 2024 actie ondernemen. Raadpleeg een belastingadviseur om de gevolgen voor u te bespreken.

 

3.11   Afwikkeling pensioen eigen bv


De regelgeving rondom pensioenopbouw in eigen beheer heeft een wijziging ondergaan per 1 juli 2017. Voor die datum was het voor directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) met een aanmerkelijk belang mogelijk om pensioen op te bouwen binnen hun eigen besloten vennootschap (bv). Na deze datum is de opbouw van pensioen in eigen beheer gestopt. Bestaande pensioenen konden worden omgezet in een oudedagsverplichting of behouden blijven zonder verdere bijstortingen. Deze verandering kwam met de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer, die ook opties bood voor het afkopen van pensioen of het omzetten naar een oudedagsverplichting, met fiscale gevolgen.

 

Een belangrijk aspect van deze regelgeving is de behandeling van oneigenlijke handelingen, zoals afkoop of zekerheidsstelling, die leiden tot een onzuivere pensioenaanspraak en volledige belastingheffing op dat moment. De navorderingstermijn speelt een cruciale rol: als de inspecteur na het verstrijken ervan ontdekt dat er een oneigenlijke handeling heeft plaatsgevonden, kan er geen belasting meer worden geheven. Dit heeft geleid tot zorgen over mogelijke constructies die dergelijke situaties uitlokken. Daarom wordt bij een zogenaamde ‘oneigenlijke’ handeling een nieuw heffingsmoment gecreëerd. De Belastingdienst kan hierdoor alsnog belasting heffen.

 

3.12   Wijzigingen in de earningsstrippingmaatregel


De earningsstrippingmaatregel is een generieke renteaftrekbeperking. De earningsstrippingmaatregel beperkt in beginsel voor alle vennootschapsbelastingplichtigen de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten van geldleningen bij het bepalen van de winst. Het saldo komt met ingang van 2025 niet in aftrek voor zover dat meer bedraagt dan het hoogste van 25% (2024 20%) van de (gecorrigeerde) winst of € 1 miljoen (drempel).

 

Met ingang van 1 januari 2025 wordt een antimisbruikbepaling ingevoerd, waardoor de drempel van € 1 miljoen niet van toepassing is voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed. Dit betekent dat een vastgoedlichaam maximaal 25% (2025) aan rente kan aftrekken van de gecorrigeerde winst. Dit is niet van toepassing voor vastgoed dat verhuurd is aan een verbonden lichaam of aan een verbonden natuurlijk persoon.

 

3.13   Aanpassingen liquidatieverliesregeling


Door de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting is het resultaat dat een Nederlandse belastingplichtige moedervennootschap ontvangt van een dochtervennootschap (onder voorwaarden) vrijgesteld van heffing. Dit betekent dat niet alleen winsten (zoals dividenden en vervreemdingsvoordelen) onbelast zijn, maar ook dat verliezen niet aftrekbaar zijn.

 

Wanneer een deelneming ophoudt te bestaan, kan liquidatieverlies alsnog meegenomen worden bij de bepaling van het resultaat van de moedervennootschap (liquidatieverliesregeling). De liquidatieverliesregeling wordt met ingang van 1 januari 2025 aangescherpt. De regeling is in de volgende twee situaties gewijzigd, vanwege oneigenlijk gebruik:

  1. Wanneer sprake is van een afgewaardeerde vordering op de deelneming kan dit vanaf 2025 invloed hebben op het opgeofferde bedrag. Het opgeofferde bedrag is van belang om het in aanmerking te nemen liquidatieverlies te bepalen.
  2. In de praktijk is gebleken dat het in bepaalde situaties mogelijk is om een niet-aftrekbaar verkoopverlies op een middellijk gehouden deelneming om te zetten in een aftrekbaar liquidatieverlies op een onmiddellijk gehouden deelneming. Daarom is een wijziging voorgesteld in de tussenhoudsterbepaling van de liquidatieverliesregeling.

 

Tip! De liquidatieverliesregeling is een complexe regeling. Heeft u te maken met het liquideren van een deelneming in uw organisatiestructuur, dan kan uw belastingadviseur met u bekijken of u een liquidatieverlies in aftrek kunt brengen.

 

3.14   Aanpassing kwijtscheldingswinstvrijstelling


Een belastingplichtige mag de zogenoemde kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen op winsten die ontstaan als een schuldeiser afziet van het innen van een niet voor verwezenlijking vatbare vordering of recht. De vrijstelling is in beginsel slechts van toepassing voor het deel van de kwijtscheldingswinst dat hoger is dan de som van de te verrekenen verliezen.

 

Als gevolg van de beperking van de verliesverrekening is bij de aanwezigheid van te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen en een belastbare winst (inclusief kwijtscheldingswinst) in het kwijtscheldingsjaar van meer dan € 1 miljoen, altijd vennootschapsbelasting verschuldigd.

 

Met ingang van 1 januari 2025 wordt voor situaties met te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen de kwijtscheldingswinst volledig vrijgesteld voor zover kwijtscheldingswinst de in het jaar geleden verliezen overtreft. De bedoeling van de wijziging is het voorkomen dat belastingplichtigen die in financiële moeilijkheden verkeren vennootschapsbelasting verschuldigd zijn vanwege een kwijtschelding van een schuld.

 

3.15   Kleineondernemersregeling


Vanaf 1 januari 2025 wordt de kleineondernemersregeling (KOR) in de btw uitgebreid. De KOR was beperkt tot ondernemers die in Nederland zijn gevestigd. Vanaf 1 januari 2025 kan de regeling ook worden toegepast door ondernemers die in een andere EU-lidstaat zijn gevestigd, op voorwaarde dat de omzet in de EU maximaal € 100.000 is, inclusief de omzet in Nederland. Ook moeten deelnemers aan de KOR zich houden aan de maximale omzetgrens die geldt in het EU-land. Dankzij de KOR kunnen ‘kleine’ ondernemers kiezen voor een btw-vrijstelling op de omzet (zonder recht op aftrek van voorbelasting). De omzetgrens in Nederland is € 20.000.

 

Let op!
Om de KOR toe te kunnen passen, moet u een verzoek doen bij de Belastingdienst en moet u per kwartaal een opgaaf doen van de omzet.

 3.16   Aanpassing regels ‘plaats van dienst’ voor virtuele diensten


Culturele, artistieke, sportieve, wettenschappelijke, educatieve of vermakelijkheidsdiensten zijn voor de btw belast daar waar de evenementen/activiteiten feitelijk plaatsvinden. Dit is ongeacht of de afnemer deze evenementen/activiteiten, zoals trainingen, conferenties en sportsessies, fysiek of virtueel bijwoont.

 

Per 1 januari 2025 wordt voor virtuele diensten de btw verschuldigd in de lidstaat waar de afnemer (ondernemer of consument) woont of is gevestigd in plaats van waar deze diensten materieel worden verricht.

 

3.17   Wijziging regels btw voor antiek-, kunst- en verzamelvoorwerpen


Op dit moment is een margeregeling van toepassing op de verkoop van antiek-, kunst- en verzamelvoorwerpen als deze tegen het verlaagde btw-tarief (9%) zijn ingevoerd of verkregen. Dit houdt in dat bij verkoop van deze goederen de btw niet wordt berekend over de verkoopprijs, maar over het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs inclusief btw. Op basis van EU-recht moet Nederland dit wijzigen voor antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen. Vanaf 1 januari 2025 mag de margeregeling niet meer worden toegepast voor deze voorwerpen als deze zijn aangekocht tegen een verlaagd btw-tarief. 
 

21 november 2025
1. Maximale inhouding huisvesting op minimumloon blijft 25% Werkgevers mogen in 2025 voor de kosten van huisvesting van een werknemer maximaal 25% van het wettelijk minimumloon inhouden op dit minimumloon. Het plan was om dit percentage vanaf 2026 met 5% per jaar af te bouwen. Vanaf 2030 zou het dan verboden zijn om de kosten van huisvesting in te houden op het wettelijk minimumloon. Dit plan gaat vooralsnog niet door. Het is uiteraard niet uitgesloten dat een nieuw kabinet er alsnog voor kiest om de regeling af te bouwen. Dat zal dan in ieder geval niet per 1 januari 2026 zijn. 2. Moet u op pensioenadvies aan personeel loonheffing inhouden? Als een werknemer een door u als werkgever betaald pensioenadvies krijgt, is hierover dan wel of geen loonheffing verschuldigd? Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioen (Wtp) zijn pensioenuitvoerders verplicht om werknemers te begeleiden bij het maken van een keuze binnen de pensioenregeling. Als het pensioenadvies zich beperkt tot keuzebegeleiding, is dit verplichte advies onbelast voor de loonheffingen. Als meer persoonlijke achtergrondinformatie bij het pensioenadvies wordt betrokken, is het pensioenadvies niet meer beperkt tot keuzebegeleiding. Er is dan sprake van persoonlijk pensioenadvies. De Belastingdienst heeft aangegeven dat de kosten van een persoonlijk pensioenadvies belast loon vormen voor de werknemer. De Wtp verplicht overigens niet tot een dergelijk uitgebreid advies. Tip: u kunt er als werkgever voor kiezen om het persoonlijk pensioenadvies aan te wijzen voor de werkkostenregeling. In dat geval wordt bij de werknemer geen loonheffing geheven als u nog vrije ruimte heeft. 3. Onbelaste vergoeding internetabonnement mogelijk Van een werknemer die ook thuiswerkt, kunt u de kosten van zijn volledige internetabonnement onbelast vergoeden. Voorwaarde is dat de werknemer het internet nodig heeft en ook gebruikt voor zijn werk. U hoeft geen rekening te houden met een eventueel privégebruik van uw werknemer. Overigens bent u niet verplicht om het volledige abonnement te vergoeden. U kunt ook een deel vergoeden. Let wel op bij abonnementen die ook tv en vaste telefoon bevatten. Alleen het internetdeel kunt u namelijk onder de gerichte vrijstelling onbelast vergoeden. 4. Aanvragen subsidie praktijkleren derde leerweg tot 28 november 2025 Erkende leerbedrijven kunnen vanaf 3 november 2025 9.00 tot vrijdag 28 november 2025 17.00 uur weer de subsidie praktijkleren aanvragen voor een praktijkplaats van een mbo-student in de derde leerweg (overig onderwijs (ovo) of overige opleidingen in deeltijd (odt)). De student moet ingeschreven staan in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) van DUO. Daarnaast gelden nog meer voorwaarden . Per praktijkplaats kan maximaal € 2.700 subsidie gekregen worden. Het beschikbare budget bedraagt in 2025 € 2.800.000. Bij overschrijding van het budget wordt de hoogte van de subsidie naar rato verlaagd. Aanvragen van de subsidie kan via RVO.nl . Het erkende leerbedrijf moet de subsidie wel aanvragen binnen een jaar na afloop van de praktijkleerplaats. 5. Aanvraag subsidie groepshulp kinderopvang tot 28 november 2025 Van 3 november 2025 9.00 uur tot en met 28 november 2025 17.00 kunt u via RVO.nl weer subsidie aanvragen voor groepshulpen (groepsondersteuners) in uw kinderopvang. De subsidie bedraagt maximaal € 10.056 per jaar per groepshulp. U kunt de subsidie voor maximaal tien groepshulpen aanvragen. Er gelden wel voorwaarden . Het beschikbare budget bedraagt in 2025 € 1.735.000. Bij overschrijding van het budget wordt de hoogte van de subsidie per groepshulp naar rato verlaagd. 6. Verbetering koopkracht deeltijd-minimumloners Deeltijdwerkers die op jaarbasis minder verdienen dan het minimumloon en een loonsverhoging hebben die lager is dan de algemene loonontwikkeling, hebben in 2025 te maken met negatieve inkomensgevolgen. Deze gevolgen worden, op verzoek van de Tweede Kamer, vanaf 2026 gecompenseerd. Zo krijgen de lage inkomens in 2026 meer recht op arbeidskorting, waardoor vooral deeltijdwerkers met een uurloon op of rond het minimumloon er iets op vooruitgaan. Ter budgettaire dekking gaan de verhogingen van de arbeidskorting van € 25 en € 27 niet door, wordt het tarief in de eerste schijf van de IB in 2026 0,05% minder verlaagd (en in de komende jaren in geleidelijke stapjes nog minder verlaagd (tot 0,09% minder in 2035)) en wordt het tarief van 49,5% in de IB verschuldigd vanaf een lager inkomen dan eerder in het Belastingplan 2026 was opgenomen.
21 november 2025
Het wettelijk minimumuurloon wordt per 1 januari 2026 verhoogd. Wat zijn de nieuwe geïndexeerde uurtarieven? Vanaf 21 jaar Door een indexatie van 2,15% zal het wettelijk minimumuurloon voor een werknemer vanaf 21 jaar vanaf 1 januari 2026 € 14,71 per uur bedragen. Nu bedraagt het wettelijk minimumuurloon voor een werknemer van 21 jaar en ouder nog € 14,40 per uur. Let op! De berekening van het indexatiepercentage is gebaseerd op het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, in de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid. Wettelijk minimumuurloon 15 tot en met 20 jaar Door de stijging van het wettelijk minimumuurloon voor werknemers van 21 jaar en ouder, stijgt het wettelijk minimumuurloon voor jongere werknemers per 1 januari 2026 als volgt: Leeftijd Percentage Minimumuurloon 21 jaar en ouder 100,0% € 14,71 20 jaar 80,0% € 11,77 19 jaar 60,0% € 8,83 18 jaar 50,0% € 7,36 17 jaar 39,5% € 5,81 16 jaar 34,5% € 5,07 15 jaar 30,0% € 4,41 Let op: In de Voorjaarsnota 2025 was door het huidige kabinet afgesproken om het minimumjeugdloon voor jongeren van 16 tot en met 20 jaar vanaf 2027 geleidelijk te verhogen. Het is nog niet bekend of het nieuwe kabinet deze plannen overneemt. Wettelijk minimumuurloon bbl Voor werknemers met een arbeidsovereenkomst in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) geldt voor werknemers in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar een ander percentage. Het wettelijk minimumuurloon voor deze werknemers is per 1 januari 2026 als volgt: Leeftijd Percentage Minimumuurloon 21 jaar en ouder 100,0% € 14,71 20 jaar 61,5% € 9,05 19 jaar 52,5% € 7,72 18 jaar 45,5% € 6,69 17 jaar 39,5% € 5,81 16 jaar 34,5% € 5,07 15 jaar 30,0% € 4,41 Let op: In juli 2025 maakte de minister van OC&W bekend dat hij de lagere percentages voor werknemers in de bbl met ingang van 1 januari 2027 wil afschaffen. Dit is nu een plan, dat verder nog niet concreet is.
21 november 2025
De belastingrente voor de inkomstenbelasting (IB) bedraagt in 2026 hoogstwaarschijnlijk 5%. Voor de vennootschapsbelasting (Vpb) zal dit waarschijnlijk 7,5% zijn. Beide percentages zijn 1,5% lager dan in 2025. Hoe wordt de nieuwe belastingrente vastgesteld? De belastingrente wordt één keer per jaar opnieuw vastgesteld. De nieuwe rente gaat dan per 1 januari gelden. In een besluit is vastgelegd hoe dit moet gebeuren. Daarbij geldt als basis de vóór 1 november van het voorafgaande jaar laatste gepubliceerde ECB-rente voor basisfinancieringstransacties. Voor de belastingrente voor het jaar 2026 gaat het hierbij om de op 11 juni 2025 gepubliceerde ECB-rente voor basisfinancieringstransacties. Die bedraagt 2,15%. Voor 1 november 2025 vond geen andere publicatie meer plaats. Let op: In het besluit is ook opgenomen dat de belastingrente altijd wordt vastgesteld op een afronding van halve procenten. Leidt de berekening tot een andere belastingrente, dan vindt dus afronding plaats. Verder wordt het belastingrentepercentage ten opzichte van het bestaande belastingrentepercentage maximaal 2% hoger of lager. Belastingrente IB 2026 Voor de IB wordt de hiervoor genoemde ECB-rente volgens het besluit verhoogd met 3%. Daarbij is ook opgenomen dat de minimale belastingrente altijd 4,5% is. Met deze rekenregels bedraagt de belastingrente voor de IB in 2026 5% (2,15% + 3% = 5,15%, afgerond op halve procenten is dat dus 5%). In 2025 bedraagt de belastingrente voor de IB nog 6,5%. Let op: Dit percentage geldt ook voor de meeste andere belastingen, onder meer de loonbelasting, omzetbelasting, dividendbelasting, erfbelasting et cetera. Belastingrente Vpb 2026 Voor de Vpb wordt de hiervoor genoemde ECB-rente volgens het besluit verhoogd met 5,5%. Daarbij is ook opgenomen dat de minimale belastingrente altijd 5,5% is. Met deze rekenregels bedraagt de belastingrente voor de Vpb in 2026 7,5% (2,15% + 5,5% = 7,65%, afgerond op halve procenten is dat dus 7,5%). In 2025 bedraagt de belastingrente voor de Vpb nog 9%. Let op: Dit percentage geldt ook voor de bronbelasting en de minimumbelasting. Nog geen officiële bekendmaking Het belastingrentepercentage voor 2026 is nog niet door de Belastingdienst bekendgemaakt. Gebaseerd op het besluit komen de percentages uit op 5 en 7,5%, maar daarvan is dus nog geen officiële bevestiging. Bezwaar belastingrente Over de hoogte van de belastingrente loopt een procedure bij de Hoge Raad. Bezwaren tegen de belastingrente zijn aangewezen als zogenaamde massaalbezwaarprocedure. Dit betekent dat degenen die bezwaar maken tegen de belastingrente pas een uitspraak van de Belastingdienst krijgen als de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Let op: Wilt u aansluiten bij deze massaalbezwaarprocedure, dan moet u op tijd een bezwaar indienen tegen de belastingrente. Neem voor meer informatie hierover contact op met onze adviseurs.