7. Vervoer

30 september 2025

Het kabinet kiest ervoor om bestaande fiscale voordelen rondom mobiliteit verder af te bouwen en tegelijkertijd een evenwichtigere belastingheffing te realiseren. Dit betekent dat zowel particulieren als ondernemers rekening moeten houden met stijgende lasten en veranderende regelingen op het gebied van vervoer. 


7.1     Invoering van 12% pseudo-eindheffing op fossiele personenauto’s

 

Personenauto’s zorgen voor veel uitstoot. Om de doelen uit de Klimaatwet in 2030 te halen, komt er een pseudo-eindheffing die werkgevers stimuleert sneller over te stappen op volledig elektrische auto’s.

 

Vanaf 1 januari 2027 geldt een pseudo-eindheffing van 12% over de cataloguswaarde (bij auto’s ouder dan 25 jaar: de marktwaarde) van iedere fossiele personenauto die een werkgever ook privé beschikbaar stelt. Woon-werkverkeer telt daarbij als privégebruik.

 

De werkgever betaalt de pseudo-eindheffing en mag deze niet doorbelasten aan de werknemer. De eigen bijdrage van de werknemer telt niet mee voor de bepaling van de pseudo-eindheffing.

 

De regeling geldt niet voor:

 

§ Auto’s die uitsluitend zakelijk worden gebruikt;

§ Incidenteel privégebruik bij overmacht;

§ Auto’s die vóór 1 januari 2027 ter beschikking zijn gesteld, met een looptijd tot 17 september 2030;

§ Bestelauto’s, vrachtwagens en tractors;

§ Ondernemers voor de inkomstenbelasting (wel voor hun personeel).

 

De pseudo-eindheffing wordt per kalendermaand berekend. U draagt deze uiterlijk in het tweede tijdvak van het volgende jaar af. Over 2027 betaalt u dus uiterlijk in het tweede loonaangiftetijdvak van 2028.

 

Als gevolg van deze maatregel stijgen de kosten voor werkgevers flink als zij een auto ook privé beschikbaar stellen. Lopende lease- en koopcontracten vallen nog onder een overgangsperiode, maar vanaf 2027 moet u rekening houden met extra kosten bij nieuwe contracten.

 

Tip!

Overweeg vóór 2027 nog fossiele auto’s voor het eerst ter beschikking te stellen of juist te kiezen voor emissievrije auto’s om fiscale lasten te beperken.

 

Let op:

Woon-werkverkeer telt altijd als privégebruik. Ook met een verklaring ‘Geen privégebruik’ blijft de pseudo-eindheffing gelden.


7.2     Afbouw korting bijtelling elektrische auto

 

Ondernemers konden de afgelopen jaren nog profiteren van een lagere bijtelling voor elektrische auto’s van de zaak. Daar komt vanaf 2026 definitief een einde aan. De fiscale stimulering van volledig elektrische auto’s wordt verder afgebouwd. Deze maatregel komt uit het Belastingplan 2022 en is dus niet nieuw.

 

Ook voor waterstofauto’s en auto’s met geïntegreerde zonnepanelen is het lagere bijtellingspercentage niet meer mogelijk.

In 2025 geldt nog een bijtelling van 17% over de eerste € 30.000 van de cataloguswaarde en 22% over het bedrag daarboven. Vanaf 2026 vervalt dit. Vanaf dan geldt voor alle nieuwe auto’s – elektrisch én niet-elektrisch – een bijtelling van 22% over de volledige cataloguswaarde.

 

Het bijtellingspercentage bij de eerste toelating van de auto blijft 60 maanden van toepassing. Dat betekent dat een elektrische auto die nog in 2025 wordt aangeschaft, nog gedurende vijf jaar profiteert van het lagere bijtellingspercentage.

 

Let op;

2025 is het laatste jaar waarin u een auto kunt aanschaffen (datum eerste toelating uiterlijk 31 december 2025) met een lager bijtellingspercentage. Overweeg nu al uw investeringen in het wagenpark.


7.3     Fiets van de zaak: bijtelling vervalt bij niet-thuisstalling

 

Stelt u een fiets ter beschikking die door de werknemer voor privédoeleinden gebruikt mag worden? Dan wordt daar momenteel een bijtelling van 7% per jaar op ingehouden. Een fiets telt als privé als deze ook (deels) voor woon-werkverkeer wordt gebruikt.

 

Het kabinet wil de bijtelling laten vervallen als de fiets niet structureel thuis wordt gestald. Dit geldt bijvoorbeeld voor:

 

§ Fietsen die minder dan 10% van de tijd bij het woonadres worden gestald. Van ‘stallen’ is sprake als een werknemer de fiets voor het huis kan zetten en de sleutel mee naar binnen kan nemen.

§ Deelfietsen die op kantoor of bij een hub worden opgehaald.

§ Dienstfietsen die alleen incidenteel mee naar huis gaan.

 

Let op!

De bijtelling van 7% blijft wel van toepassing als de werknemer tijdens de rit naar huis omrijdt voor een privé-boodschap.

 

Voor deelfietsen die niet mee naar huis gaan, maar wel privé worden gebruikt (bijv. omfietsen voor een boodschap), geldt deze uitzondering ook.

 

Tip!

Zorg dat de werknemer de deelfiets thuis niet meer kan gebruiken, of slechts af en toe mee naar huis neemt.

 

Tip!

Deze regeling werkt terug tot 1 januari 2020. Bijtelling sinds die datum kan worden gecorrigeerd als de fiets niet structureel thuis is gestald en de werknemer deze alleen voor (een deel van) het woon-werkverkeer heeft gebruikt.

 

Let op:

Deze wijziging geldt ook voor ondernemers die zelf een fiets van de zaak gebruiken.


7.4     Wijziging rapportageverplichting werkgebonden personenmobiliteit

 

Werkgevers met meer dan 100 medewerkers zijn verplicht om bij te houden op welke wijze hun werknemers zakelijk reizen (woon-werkverkeer en overige zakelijke reizen). Op basis van deze informatie dient jaarlijks een rapportage ingediend te worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

In april 2025 is door de Tweede Kamer een motie aangenomen om de regeldruk voor het midden- en kleinbedrijf te verminderen door deze rapportageverplichting pas van toepassing te laten zijn voor bedrijven met ten minste 250 werknemers. De verwachting is dat dit binnenkort in een nadere regeling zal worden vormgegeven.


7.5     Wijzigingen voor de belastingen op personenauto’s en motorrijwielen (bpm)


De belastingen op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) wordt op enkele onderdelen aangepast.

7.5.1  Emissievrije bijzondere personenauto’s en motorfietsen vanaf 2026


Per 1 januari 2025 is de bpm-vrijstelling voor emissievrije voertuigen vervallen. Hierdoor ontstond een ongelijk speelveld: waar reguliere emissievrije personenauto’s slechts een vast bedrag van € 667 aan bpm betalen, werden emissievrije bijzondere personenauto’s (zoals kampeerauto’s en rolstoelvoertuigen) en emissievrije motorrijwielen vanaf 2025 belast alsof het fossiele voertuigen waren. Dat leidde tot een forse lastenverzwaring.

Dit verschil was via een tijdelijk beleidsbesluit hersteld. Nu wordt een en ander vastgelegd in de wet met toepassing tot en met 2030. Voor emissievrije bijzondere personenauto’s geldt hetzelfde bpm-tarief als voor reguliere emissievrije auto’s, namelijk een vast bedrag van € 667, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025. Voor emissievrije motorrijwielen geldt een invoering van een vaste voet van € 200.

Voor met fossiele brandstoffen aangedreven bijzondere personenauto’s en motorrijwielen blijft de catalogusprijs de grondslag voor de bpm.

7.5.2  Afschaffing speciaal bpm-tarief plug-inhybride (Belastingplan 2025) 

Plug-inhybride auto’s met een lage CO2-uitstoot krijgen een korting op de bpm ten opzichte van volledig fossiele auto’s. Hoe hoger de CO2-uitstoot, hoe hoger de bpm.

 

De meting van de CO2-uitstoot wordt steeds strenger. Nieuwe plug-inhybride auto’s krijgen dan een hogere CO2-uitstootwaarde. Om ervoor te zorgen dat de bpm voor nieuwe plug-inhybride auto’s niet hoger wordt dan voor andere personenauto’s, wordt het aparte bpm-tarief afgeschaft.

 

Per 1 januari 2025 bedroeg de bpm voor plug-inhybride personenauto’s nog 75% van het reguliere tarief. Vanaf 1 januari 2026 vervalt deze korting in zijn geheel en is het volledige tarief verschuldigd. 

7.5.3  Jaarlijkse aanpassing op basis van verwachte vergroening 

De bpm wordt geheven bij aanschaf of import van een personenauto en is afhankelijk van de CO2-uitstoot. Omdat nieuwe auto’s steeds zuiniger worden, daalt de gemiddelde uitstoot en daarmee ook de bpm-grondslag. Om te voorkomen dat de bpm-opbrengsten structureel dalen, wordt de bpm-tabel jaarlijks aangescherpt. Vanaf 2026 wordt wettelijk vastgelegd welke mate van autonome vergroening (daling van CO2-uitstoot) wordt verwacht. De maatregel sluit aan bij het klimaatbeleid en de noodzaak om de belastinggrondslag in stand te houden.

 

Voor ondernemingen die actief zijn in de autobranche of voertuigen aanschaffen, betekent dit dat de bpm jaarlijks kan stijgen, ook zonder beleidswijziging. De bpm-tarieven worden aangepast aan de hand van de verwachte daling van de gemiddelde CO2-uitstoot. Dit kan leiden tot hogere kosten bij aanschaf van voertuigen met fossiele aandrijving, vooral als deze niet voldoen aan de nieuwste emissienormen.

 

 

 

Tip!

Overweeg bij de aanschaf van nieuwe voertuigen een overstap naar emissievrij. Deze zijn vaak vrijgesteld van bpm, terwijl de bpm op fossiele voertuigen jaarlijks stijgt. Zo voorkomt u onverwachte kosten en sluit u aan bij de fiscale vergroening van het wagenpark. U voorkomt zo mogelijk ook de pseudo-eindheffing van 12%, die vanaf 1 januari 2027 van toepassing is op aan werknemers ter beschikking gestelde fossiele auto’s.

 

7.6     Wijzigingen voor de wegenbelasting (motorrijtuigenbelasting)

7.6.1  Invoering tijdelijke tariefkorting mrb emissievrije personenauto’s 

De heffing van de wegenbelasting is onder andere gebaseerd op het gewicht van de auto. Emissievrije auto’s (volledig elektrisch of waterstof aangedreven) zijn door de aanwezigheid van de accu zwaarder dan auto’s op benzine of diesel. Hierdoor zouden deze in een hogere gewichtsklasse vallen, met een hogere wegenbelasting tot gevolg.

 

Om dit nadeel te compenseren, wordt voor emissievrije auto’s een korting van 25% op de wegenbelasting verleend. Vanaf 1 januari 2026 tot en met 2028 geldt een verhoogde korting van 30%. Vanaf 1 januari 2029 wordt de korting verlaagd naar 25%. De korting vervalt vanaf 1 januari 2030.

7.6.2  Beëindiging kwarttarief voor vrachtauto’s in de motorrijtuigenbelasting

Het kwarttarief voor vrachtauto’s in de motorrijtuigenbelasting wordt afgeschaft per 1 januari 2028. Het gaat hierbij om motorrijtuigen die zijn ingericht als werktuig of als werkplaats en motorrijtuigen die worden gehouden door kermis- of circusexploitanten en worden gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden.

7.6.3  Verhoging tarief kampeerauto’s 

Voor kampeerauto’s geldt dat zij een kwart van het standaardtarief van de wegenbelasting verschuldigd zijn (het kwarttarief). Vanaf 2026 wordt dit kwarttarief vervangen door een halftarief. Voor kampeerauto’s die bedrijfsmatig worden verhuurd, geldt momenteel al een halftarief, maar dit vervalt per 2026. Deze aanpassing was al in het Belastingplan 2024 vastgelegd.

7.6.4  Rode diesel

In het Hoofdlijnenakkoord 2024 is voorgesteld dat het gebruik van rode diesel in de landbouw opnieuw zou worden toegestaan. Toch is de herinvoering van rode diesel niet opgenomen in de huidige voorstellen.

7.6.5  Invoering vrachtwagenheffing

Halverwege 2026 wordt in Nederland de vrachtwagenheffing voor vrachtwagens ingevoerd. Deze maatregel is bedoeld om de CO2-uitstoot te verminderen en het Nederlandse wegennet eerlijker te belasten. De heffing geldt daarom voor binnenlandse en buitenlandse vrachtwagens, met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg.

 

De tarieven worden als volgt:
 

  • € 0,16 per gereden kilometer voor een voertuig met een toegestane maximummassa van 16 ton;
  • € 0,035 per gereden kilometer voor een voertuig met een toegestane maximummassa van 16 ton, maar 100% elektrisch;
  • € 0,201 per gereden kilometer voor een voertuig met een toegestane maximummassa van meer dan 32 ton;
  • € 0,038 per gereden kilometer voor een voertuig met een toegestane maximummassa van meer dan 32 ton, maar 100% elektrisch.

 

Met de invoering van de vrachtwagenheffing worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
 

§ Afschaffing van het Eurovignet in Nederland – transportbedrijven hoeven dit vignet niet langer aan te schaffen.

§ Wijzigingen in de motorrijtuigenbelasting – voor vrachtwagens tot 12 ton wordt de belasting volledig afgeschaft. Voor vrachtwagens boven 12 ton wordt de belasting verlaagd tot het Europese minimumniveau. Dit betekent een verlaging ten opzichte van de huidige situatie.

 

7.7     Accijnskorting op brandstof verlengd tot 2026 

Het kabinet heeft besloten dat de accijnstarieven voor benzine, diesel en LPG ook in 2026 ongewijzigd blijven, namelijk op het niveau van 1 juli 2023. Daarmee wordt de accijnskorting in 2026 de facto ruimer dan in voorgaande jaren. Ter achtergrondinformatie: de accijnzen zijn sinds 1 april 2022 verlaagd, per 1 juli 2023 deels teruggedraaid en voor 2024 en 2025 gelijk gehouden. Door de tarieven opnieuw ongewijzigd te laten tot 1 januari 2027, worden de kosten van autorijden betaalbaar gehouden.

 


 

21 november 2025
1. Maximale inhouding huisvesting op minimumloon blijft 25% Werkgevers mogen in 2025 voor de kosten van huisvesting van een werknemer maximaal 25% van het wettelijk minimumloon inhouden op dit minimumloon. Het plan was om dit percentage vanaf 2026 met 5% per jaar af te bouwen. Vanaf 2030 zou het dan verboden zijn om de kosten van huisvesting in te houden op het wettelijk minimumloon. Dit plan gaat vooralsnog niet door. Het is uiteraard niet uitgesloten dat een nieuw kabinet er alsnog voor kiest om de regeling af te bouwen. Dat zal dan in ieder geval niet per 1 januari 2026 zijn. 2. Moet u op pensioenadvies aan personeel loonheffing inhouden? Als een werknemer een door u als werkgever betaald pensioenadvies krijgt, is hierover dan wel of geen loonheffing verschuldigd? Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioen (Wtp) zijn pensioenuitvoerders verplicht om werknemers te begeleiden bij het maken van een keuze binnen de pensioenregeling. Als het pensioenadvies zich beperkt tot keuzebegeleiding, is dit verplichte advies onbelast voor de loonheffingen. Als meer persoonlijke achtergrondinformatie bij het pensioenadvies wordt betrokken, is het pensioenadvies niet meer beperkt tot keuzebegeleiding. Er is dan sprake van persoonlijk pensioenadvies. De Belastingdienst heeft aangegeven dat de kosten van een persoonlijk pensioenadvies belast loon vormen voor de werknemer. De Wtp verplicht overigens niet tot een dergelijk uitgebreid advies. Tip: u kunt er als werkgever voor kiezen om het persoonlijk pensioenadvies aan te wijzen voor de werkkostenregeling. In dat geval wordt bij de werknemer geen loonheffing geheven als u nog vrije ruimte heeft. 3. Onbelaste vergoeding internetabonnement mogelijk Van een werknemer die ook thuiswerkt, kunt u de kosten van zijn volledige internetabonnement onbelast vergoeden. Voorwaarde is dat de werknemer het internet nodig heeft en ook gebruikt voor zijn werk. U hoeft geen rekening te houden met een eventueel privégebruik van uw werknemer. Overigens bent u niet verplicht om het volledige abonnement te vergoeden. U kunt ook een deel vergoeden. Let wel op bij abonnementen die ook tv en vaste telefoon bevatten. Alleen het internetdeel kunt u namelijk onder de gerichte vrijstelling onbelast vergoeden. 4. Aanvragen subsidie praktijkleren derde leerweg tot 28 november 2025 Erkende leerbedrijven kunnen vanaf 3 november 2025 9.00 tot vrijdag 28 november 2025 17.00 uur weer de subsidie praktijkleren aanvragen voor een praktijkplaats van een mbo-student in de derde leerweg (overig onderwijs (ovo) of overige opleidingen in deeltijd (odt)). De student moet ingeschreven staan in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) van DUO. Daarnaast gelden nog meer voorwaarden . Per praktijkplaats kan maximaal € 2.700 subsidie gekregen worden. Het beschikbare budget bedraagt in 2025 € 2.800.000. Bij overschrijding van het budget wordt de hoogte van de subsidie naar rato verlaagd. Aanvragen van de subsidie kan via RVO.nl . Het erkende leerbedrijf moet de subsidie wel aanvragen binnen een jaar na afloop van de praktijkleerplaats. 5. Aanvraag subsidie groepshulp kinderopvang tot 28 november 2025 Van 3 november 2025 9.00 uur tot en met 28 november 2025 17.00 kunt u via RVO.nl weer subsidie aanvragen voor groepshulpen (groepsondersteuners) in uw kinderopvang. De subsidie bedraagt maximaal € 10.056 per jaar per groepshulp. U kunt de subsidie voor maximaal tien groepshulpen aanvragen. Er gelden wel voorwaarden . Het beschikbare budget bedraagt in 2025 € 1.735.000. Bij overschrijding van het budget wordt de hoogte van de subsidie per groepshulp naar rato verlaagd. 6. Verbetering koopkracht deeltijd-minimumloners Deeltijdwerkers die op jaarbasis minder verdienen dan het minimumloon en een loonsverhoging hebben die lager is dan de algemene loonontwikkeling, hebben in 2025 te maken met negatieve inkomensgevolgen. Deze gevolgen worden, op verzoek van de Tweede Kamer, vanaf 2026 gecompenseerd. Zo krijgen de lage inkomens in 2026 meer recht op arbeidskorting, waardoor vooral deeltijdwerkers met een uurloon op of rond het minimumloon er iets op vooruitgaan. Ter budgettaire dekking gaan de verhogingen van de arbeidskorting van € 25 en € 27 niet door, wordt het tarief in de eerste schijf van de IB in 2026 0,05% minder verlaagd (en in de komende jaren in geleidelijke stapjes nog minder verlaagd (tot 0,09% minder in 2035)) en wordt het tarief van 49,5% in de IB verschuldigd vanaf een lager inkomen dan eerder in het Belastingplan 2026 was opgenomen.
21 november 2025
Het wettelijk minimumuurloon wordt per 1 januari 2026 verhoogd. Wat zijn de nieuwe geïndexeerde uurtarieven? Vanaf 21 jaar Door een indexatie van 2,15% zal het wettelijk minimumuurloon voor een werknemer vanaf 21 jaar vanaf 1 januari 2026 € 14,71 per uur bedragen. Nu bedraagt het wettelijk minimumuurloon voor een werknemer van 21 jaar en ouder nog € 14,40 per uur. Let op! De berekening van het indexatiepercentage is gebaseerd op het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, in de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid. Wettelijk minimumuurloon 15 tot en met 20 jaar Door de stijging van het wettelijk minimumuurloon voor werknemers van 21 jaar en ouder, stijgt het wettelijk minimumuurloon voor jongere werknemers per 1 januari 2026 als volgt: Leeftijd Percentage Minimumuurloon 21 jaar en ouder 100,0% € 14,71 20 jaar 80,0% € 11,77 19 jaar 60,0% € 8,83 18 jaar 50,0% € 7,36 17 jaar 39,5% € 5,81 16 jaar 34,5% € 5,07 15 jaar 30,0% € 4,41 Let op: In de Voorjaarsnota 2025 was door het huidige kabinet afgesproken om het minimumjeugdloon voor jongeren van 16 tot en met 20 jaar vanaf 2027 geleidelijk te verhogen. Het is nog niet bekend of het nieuwe kabinet deze plannen overneemt. Wettelijk minimumuurloon bbl Voor werknemers met een arbeidsovereenkomst in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) geldt voor werknemers in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar een ander percentage. Het wettelijk minimumuurloon voor deze werknemers is per 1 januari 2026 als volgt: Leeftijd Percentage Minimumuurloon 21 jaar en ouder 100,0% € 14,71 20 jaar 61,5% € 9,05 19 jaar 52,5% € 7,72 18 jaar 45,5% € 6,69 17 jaar 39,5% € 5,81 16 jaar 34,5% € 5,07 15 jaar 30,0% € 4,41 Let op: In juli 2025 maakte de minister van OC&W bekend dat hij de lagere percentages voor werknemers in de bbl met ingang van 1 januari 2027 wil afschaffen. Dit is nu een plan, dat verder nog niet concreet is.
21 november 2025
De belastingrente voor de inkomstenbelasting (IB) bedraagt in 2026 hoogstwaarschijnlijk 5%. Voor de vennootschapsbelasting (Vpb) zal dit waarschijnlijk 7,5% zijn. Beide percentages zijn 1,5% lager dan in 2025. Hoe wordt de nieuwe belastingrente vastgesteld? De belastingrente wordt één keer per jaar opnieuw vastgesteld. De nieuwe rente gaat dan per 1 januari gelden. In een besluit is vastgelegd hoe dit moet gebeuren. Daarbij geldt als basis de vóór 1 november van het voorafgaande jaar laatste gepubliceerde ECB-rente voor basisfinancieringstransacties. Voor de belastingrente voor het jaar 2026 gaat het hierbij om de op 11 juni 2025 gepubliceerde ECB-rente voor basisfinancieringstransacties. Die bedraagt 2,15%. Voor 1 november 2025 vond geen andere publicatie meer plaats. Let op: In het besluit is ook opgenomen dat de belastingrente altijd wordt vastgesteld op een afronding van halve procenten. Leidt de berekening tot een andere belastingrente, dan vindt dus afronding plaats. Verder wordt het belastingrentepercentage ten opzichte van het bestaande belastingrentepercentage maximaal 2% hoger of lager. Belastingrente IB 2026 Voor de IB wordt de hiervoor genoemde ECB-rente volgens het besluit verhoogd met 3%. Daarbij is ook opgenomen dat de minimale belastingrente altijd 4,5% is. Met deze rekenregels bedraagt de belastingrente voor de IB in 2026 5% (2,15% + 3% = 5,15%, afgerond op halve procenten is dat dus 5%). In 2025 bedraagt de belastingrente voor de IB nog 6,5%. Let op: Dit percentage geldt ook voor de meeste andere belastingen, onder meer de loonbelasting, omzetbelasting, dividendbelasting, erfbelasting et cetera. Belastingrente Vpb 2026 Voor de Vpb wordt de hiervoor genoemde ECB-rente volgens het besluit verhoogd met 5,5%. Daarbij is ook opgenomen dat de minimale belastingrente altijd 5,5% is. Met deze rekenregels bedraagt de belastingrente voor de Vpb in 2026 7,5% (2,15% + 5,5% = 7,65%, afgerond op halve procenten is dat dus 7,5%). In 2025 bedraagt de belastingrente voor de Vpb nog 9%. Let op: Dit percentage geldt ook voor de bronbelasting en de minimumbelasting. Nog geen officiële bekendmaking Het belastingrentepercentage voor 2026 is nog niet door de Belastingdienst bekendgemaakt. Gebaseerd op het besluit komen de percentages uit op 5 en 7,5%, maar daarvan is dus nog geen officiële bevestiging. Bezwaar belastingrente Over de hoogte van de belastingrente loopt een procedure bij de Hoge Raad. Bezwaren tegen de belastingrente zijn aangewezen als zogenaamde massaalbezwaarprocedure. Dit betekent dat degenen die bezwaar maken tegen de belastingrente pas een uitspraak van de Belastingdienst krijgen als de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Let op: Wilt u aansluiten bij deze massaalbezwaarprocedure, dan moet u op tijd een bezwaar indienen tegen de belastingrente. Neem voor meer informatie hierover contact op met onze adviseurs.