Advieswijzer Aandachtspunten verzuim

1 april 2025


Het proces: wat, wanneer en door wie Contract arbodienstverlening

De Arbowet verplicht bedrijven zich deskundig te laten ondersteunen bij het arbo- en verzuimbeleid. Dit kan door een arbokerndeskundige (zogeheten maatwerkregeling; onder voorwaarden bepaalt de werkgever zelf door wie hij zich laat ondersteunen) of door een arbodienst.


Vangnetregeling

Schakelt u een arbodienst in, dan spreken we over een zogeheten vangnetregeling. U sluit dan een contract af met een gecertificeerde arbodienst.


Tip!

Op de website www.sbca.nl is terug te vinden of een arbodienst gecertificeerd is.


Een arbodienst heeft de volgende taken:

  • het toetsen van de Risico-inventarisatie en Evaluatie (RI&E)
  • het bieden van deskundige begeleiding bij ziekte
  • het aanbieden van een (periodiek) arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO)
  • het zo nodig verrichten van aanstellingskeuringen
  • het bieden van een preventieve consultatiemogelijkheid van de bedrijfsarts

Iedere arbodienst moet beschikken over een bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts heeft recht op overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Ook heeft hij het recht de werkplek te bezoeken. Verder dient hij beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (www.beroepsziekten.nl). De bedrijfsarts moet zich niet alleen bezighouden met de ziekteverzuimbegeleiding en de re-integratie, maar ook met preventie: voorkomen dat er uitval plaatsvindt.


Maatwerkregeling

Bij de keuze voor een maatwerkregeling moet er ten minste één bedrijfsarts beschikbaar zijn voor verzuimbegeleiding, de PAGO en aanstellingskeuringen. De maatwerkregeling kan alleen worden toegepast na verkregen instemming van de ondernemingsraad (or) of de personeelsvertegenwoordiging (PVT) en geldt dan voor een periode van vijf jaar.


Let op!

Iedere arbodienstverlener dient te beschikken over een klachtenregeling waar een beroep op kan worden gedaan als een werknemer zich niet correct bejegend vindt door de arbodienstverlener.


Bedrijfsarts of arboarts?

Een bedrijfsarts is niet hetzelfde als een arboarts. De titel bedrijfsarts is namelijk een wettelijk beschermde titel. De bedrijfsarts kan tuchtrechtelijk worden aangesproken. Bedrijfsartsen zijn in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) opgenomen als ‘arts’ met als specialisme ‘arbeid en gezondheid – bedrijfsgeneeskunde’. Het BIG-register is door iedereen te raadplegen (www.bigregister.nl). Iedere zorgverlener is verplicht zijn BIG-nummer actief bekend te maken, zodat deze makkelijk in het BIG-register kan worden gevonden. Alleen wie in het BIG-register staat, mag een beschermde beroepstitel voeren en mag de bij het beroep horende voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren. Vanwege een tekort aan bedrijfsartsen besteedt de bedrijfsarts taken uit aan andere professionals. We spreken dan van taakdelegatie. Hij blijft echter zelf eindverantwoordelijke. Bepaalde taken, zoals het opstellen van een probleemanalyse en het eindoordeel bij de WIA-aanvraag, moet hij zelf uitvoeren.


Second opinion

U bent als werkgever verplicht om een werknemer die het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts op het gebied van de verzuimbegeleiding, in de gelegenheid te stellen op uw kosten een oordeel aan te vragen bij een andere onafhankelijke door u gecontracteerde bedrijfsarts. Het aanvragen van een dergelijke second opinion heeft geen opschortende werking. Het advies van de eigen bedrijfsarts blijft dus staan. Het is de bedoeling dat er bij een afwijkende mening intercollegiaal overleg plaatsvindt, waarna de eigen bedrijfsarts mogelijk zijn oordeel bijstelt. Het is aan de werknemer om te bepalen of het oordeel van de bedrijfsarts van de second opinion ter kennis wordt gebracht aan de eigen bedrijfsarts. Meer informatie is te vinden op www.bedrijfsartsensecondopinion.nl of www.secondopinionpoli.nl


Deskundigenoordeel

Een second opinion is niet hetzelfde als een deskundigenoordeel. Zowel de werkgever als de werknemer kunnen een beroep doen op het UWV voor de volgende deskundigenoordelen:

  • deskundigenoordeel ziek of niet ziek;
  • deskundigenoordeel passende arbeid;
  • deskundigenoordeel re-integratie-inspanningen werkgever/werknemer;
  • deskundigenoordeel bij ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid.

Het deskundigenoordeel heeft de status van een advies. Het is dus geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open staat. Er geldt een termijn van twee weken voor de beoordeling. Lukt dat niet, dan moet het UWV na afloop van die twee weken een datum geven waarop het deskundigenoordeel gereed zal zijn.

Gelet op de capaciteitsproblemen bij het UWV, heeft het UWV een prioritering aangebracht in het in behandeling nemen van deskundigenoordelen. Alleen als er sprake is van een conflict dan wel een schrijnende, wordt een deskundigenoordeel in behandeling genomen. Dit is terug te lezen in de handreiking deskundigenoordeel van het UWV.

Als er geen sprake is van een geschil of een schrijnende situatie wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder prioriteit en komt in de werkvoorraad. Dit wordt schriftelijk bevestigd. Is de WIA-aanvraag inmiddels ingediend, dan wordt het deskundigenoordeel niet meer afgehandeld. Vanaf dat moment worden de re-integratie-inspanningen in verband met de poortwachtertoets en het recht op een WIA-uitkering beoordeeld. De WIA-aanvraag gaat in dat geval voor op de aanvraag voor een deskundigenoordeel.

Bij de deskundigenoordelen passende arbeid en re-integratie-inspanningen werkgever hoeft er geen sprake te zijn van een geschil om in behandeling te worden genomen.
Aan het aanvragen van een deskundigenoordeel zijn kosten verbonden: € 100 voor de werknemer en € 400 voor de werkgever.

Wet verbetering poortwachter

In het kader van de Wet verbetering poortwachter gelden er bepaalde processtappen die tijdens ziekte van een werknemer doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • ziekmelding
  • probleemanalyse
  • plan van aanpak
  1. De ziekmelding
    In uw verzuimreglement staat aangegeven wanneer en bij wie de werknemer zich ziek moet melden. Het is van belang de ziekmelding te laten registreren door de leidinggevende van de werknemer, zodat hij of zij gelijk gericht vragen kan stellen. Welke vragen u mag stellen kunt u terugvinden op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens. De zieke werknemer dient in de eerste week van zijn ziekte aangemeld worden bij de arbodienst/bedrijfsarts.
  2. Probleemanalyse
    De bedrijfsarts beoordeelt na uiterlijk zes weken of er sprake is van dreigend langdurig verzuim. De bedrijfsarts stelt een probleemanalyse op, waaruit naar voren komt wat de aard van het ziekteverzuim is in relatie tot de door de werknemer te verrichten werkzaamheden. Daarbij wordt ook aangegeven of en zo ja welke mogelijkheden er zijn tot re-integratie.
    De probleemanalyse die naar de werkgever gaat, bevat geen medische gegevens. De probleemanalyse bevat een advies over de wijze waarop de mogelijkheden tot herstel en werkhervatting kunnen worden benut of vergroot.
  3. Plan van aanpak
    Werkgever en werknemer stellen samen in de achtste week van het verzuim op basis van de probleemanalyse een plan van aanpak op. Daarin maakt u afspraken over het doel van de re-integratie en op welke manier u dit doel het best kunt bereiken. Dit plan wordt minimaal eens in de zes weken geëvalueerd.

Casemanager

Een casemanager fungeert als een soort spin-in-het-web waar het gaat om de processtappen in het kader van de re-integratie. De rol van casemanager kan intern worden opgepakt door de leidinggevende of iemand van HR/personeelszaken. U kunt dit ook uitbesteden aan een professionele casemanager die speciaal daartoe is opgeleid en uitgebreide kennis heeft van wet- en regelgeving rondom verzuim. De casemanager kan bijvoorbeeld ondersteunen bij het maken van een re-integratievisie en het re-integratieverslag, managementinformatie aanleveren, deelnemen aan het sociaal-medisch team (SMT) waarin casuïstiek wordt besproken en subsidiemogelijkheden in kaart brengen.

Eerstejaarsevaluatie: spoor 1 of spoor 2

Rondom het eerste jaar moet er een eerstejaarsevaluatie plaatsvinden tussen werkgever en werknemer. Dit staat ook wel bekend als het opschudmoment. Er wordt gekeken waar partijen staan in het kader van de re-integratie. Veelal zal er door de bedrijfsarts een inzetbaarheidsprofiel worden opgesteld dat de basis is voor door de arbeidsdeskundige te verrichten mogelijkheden in het kader van werkhervatting binnen het bedrijf (spoor 1) dan wel buiten het bedrijf (spoor 2). Uiterlijk moet een spoor 2-traject worden gestart binnen 6 weken na de eerstejaarsevaluatie.
Re-integratieactiviteiten in spoor 2 kunnen na de eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er:

  • geen sprake is van benutbare mogelijkheden; of
  • er binnen drie maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden. 

U moet de eerstejaarsevaluatie schriftelijk vastleggen. In het verslag neemt u het volgende op: 

  • de terugblik;
  • de uitkomsten van de evaluatie;
  • het afgesproken doel voor het tweede ziektejaar;
  • de gemaakte afspraken om dit doel te bereiken;
  • de eventueel reeds ondernomen activiteiten in het kader van het tweede spoor dan wel de inzet van het tweede spoor op basis van de uitkomsten van een arbeidsdeskundig onderzoek dat rond deze periode moet hebben plaatsgevonden.

U kunt re-integratie in spoor 2 zelf starten, maar ook een daarin gespecialiseerd re-integratiebedrijf in de hand nemen. Zie www.reintegratiekiezen.nl.

De betaling: salaris, uitkeringen, vakantie en overige financiële aspecten

Loon bij ziekte

Bij ziekte moet minimaal 70% van het (maximum)dagloon door u als werkgever worden doorbetaald. Gedurende het eerste ziektejaar geldt als ondergrens het wettelijk minimumloon. Veelal is in een toepasselijke cao of arbeidsovereenkomst een aanvulling geregeld tot maximaal 100% van het loon. De loondoorbetalingsverplichting bedraagt in beginsel maximaal 104 weken, ook wel aangeduid als de ‘wachttijd’. De term ‘re-integratietijd’ zou in dit verband een betere zijn, omdat u er alles aan moet doen om te zorgen dat de zieke werknemer zo optimaal mogelijk re-integreert, ofwel in de eigen organisatie in eigen dan wel ander passend werk (spoor 1), dan wel in een andere organisatie (spoor 2).

Schadebeperking door ZW-uitkering

Het kan zijn dat er bij u een werknemer werkt die in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Deze uitkering kan dan door het UWV aan u worden uitbetaald waarna u deze in mindering kunt brengen op uw loondoorbetalingsverplichting. Er kan recht bestaat op een ZW-uitkering in de volgende situaties:

  • bij een orgaandonor;
  • bij ziekte als gevolg van zwangerschap dan wel bevalling;
  • bij werknemers met de status structureel functioneel beperkt (sfb). 

Bij de eerste twee categorieën bestaat er recht op een ZW-uitkering ter hoogte van 100% van het (maximum)dagloon. Bij de laatste categorie kan het UWV gedurende de eerste jaar ook tot maximaal 100% van het (maximum)dagloon uitbetalen, afhankelijk van de loondoorbetalingsverplichtingen die u heeft. In het tweede ziektejaar bedraagt de ZW-uitkering daarentegen 70% van het (maximum)dagloon, ook al bent u gehouden om een hoger percentage door te betalen.

No-riskpolis

Deze laatste categorie werknemers duiden we aan met de term no-riskpolis. Hierbij gaat het om degene die:

  • recht heeft op een WIA-uitkering;
  • recht heeft op een WAO- of WAZ-uitkering;
  • recht heeft op een Wajong-uitkering;
  • < 5 jaar voor datum indiensttreding 0-35% arbeidsongeschikt was bij einde wachttijd en niet herplaatsbaar was bij zijn eigen werkgever;
  • een indicatie heeft voor WSW-werk;
  • problemen heeft (gehad) door zijn ziekte of handicap bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afloop van het onderwijs bij u in dienst komt;
  • op grond van de Participatiewet na 1 januari 2015 op een beschutte werkplek bij de gemeente werkt;
  • behoort tot de doelgroep van de Banenafspraak.

De no-riskpolis geldt als de betreffende persoon ziek wordt binnen vijf jaar na de start van het dienstverband. Ook als iemand een WIA-uitkering krijgt en bij u blijft werken, bestaat er recht op een ZW-uitkering. Deze wordt via u betaalbaar gesteld als er sprake is van wijziging van de bedongen arbeid door middel van een nieuw contract. In dat geval heeft u een nieuwe loondoorbetalingsplicht van 104 weken waarop u de ZW-uitkering in mindering kunt brengen. Heeft er geen wijziging van de bedongen arbeid plaatsgevonden dan hoeft u niet langer het loon door te betalen. Uw werknemer heeft dan wel recht op een ZW-uitkering die wordt verrekend met zijn WIA-uitkering. Als de ZW-uitkering via u als werkgever betaalbaar wordt gesteld, dan gebeurt dit exclusief vakantiebijslag.

Vakantie

Ook een zieke werknemer heeft het recht om vakantiedagen op te nemen als hij in staat is deze feitelijk te genieten. Hij is dan vrijgesteld van zijn re-integratieverplichting. De bedrijfsarts zal moeten aangeven of de zieke werknemer in staat is vakantie op te nemen waarna u hier als werkgever toestemming voor moet geven.

Let op!

Tijdens de opname van vakantiedagen heeft de werknemer recht op 100% loondoorbetaling, ook al krijgt hij een lager percentage doorbetaald.

Als de zieke werknemer weer gedeeltelijk aan het werk en hij neemt vakantie op dan wordt er toch een volledige vakantiedag afgeschreven.

De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat er alleen sprake kan zijn van het opnemen van vakantie door een zieke werknemer als deze re-integratiemogelijkheden heeft. De werknemer is dan immers vrijgesteld van zijn re-integratieverplichting. Zijn er geen re-integratiemogelijkheden, dan kunnen er ook geen vakantiedagen worden afgeschreven en geldt ook de vervaltermijn van de wettelijke vakantiedagen niet.

Eigenrisicodragerschap ZW

U kunt er als werkgever voor kiezen om eigenrisicodrager te worden voor de ZW. Dit betekent dat u bent vrijgesteld van de betaling van de ZW-premie in het kader van de premiebeschikking Werkhervattingskas. In feite fungeert u als een soort uitvoeringsinstelling. Het gaat dan concreet om de werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan bij u.

U doet zelf de claimbeoordeling: het bepalen van het recht, de hoogte en de duur van de ZW-uitkering. Ook betaalt u de ZW-uitkering aan de zieke werknemer, houdt u een gescheiden verzuimadministratie bij en bent u verantwoordelijk voor de re-integratie. U kunt deze taken in eigen beheer uitvoeren, maar ook uitbesteden aan een professionele partij. Ook kunt u het UWV vragen bepaalde taken tegen betaling uit te voeren, zoals het vaststellen van het recht op, de hoogte van en de duur van de ZW-uitkering. Ook kunt u bij het UWV informeren of de no-riskpolis van toepassing is en of er een maatregel kan worden opgelegd. Het UWV voert periodiek audits uit om te bezien of u (of de partij aan wie u de taken heeft uitbesteed) dit op correcte wijze uitvoert.

U bent als eigenrisicodrager wel verplicht om een contract met een professionele arbodienstverlener af te sluiten. Het UWV neemt uiteindelijk de beslissingen over bijvoorbeeld het stopzetten van de ZW-uitkering, het toepassen van een maatregel bestaande uit een korting op de uitkering en dergelijke. U moet deze beslissingen motiveren en voorbereiden voor het UWV. Tegen deze beslissingen kan de werknemer bij het UWV dan bezwaar aantekenen. Het is mogelijk het verzuim te verzekeren, maar dit is niet noodzakelijk.

Let op!

Het eigenrisicodragerschap kan op 1 januari dan wel op 1 juli van enig jaar ingaan. Een verzoek om eigenrisicodrager te worden, dient drie maanden voor de beoogde ingangsdatum bij de Belastingdienst te worden ingediend.

Er geldt geen inlooprisico, wat betekent dat werknemers die ziek zijn vóór de ingangsdatum van het eigenrisicodragerschap niet voor rekening van de eigenrisicodrager komen. Wel geldt een uitlooprisico, wat inhoudt dat bij het beëindigen van het eigenrisicodragerschap, dit nog wel blijft gelden voor de werknemers die op dat moment al ziek waren.

Loonsanctie

Oordeelt het UWV bij het einde van de wachttijd (dus aan het einde van de 104 weken) in het kader van de toetsing van het re-integratieverslag (RIV-toets) – ook wel poortwachtertoets genoemd – dat u te weinig heeft gedaan aan de re-integratie, dan legt het UWV u een loonsanctie op van standaard 52 weken. Dit betekent dat u maximaal 52 weken langer het loon moet doorbetalen. Ook het opzegverbod tijdens ziekte geldt dan nog. U kunt uw werknemer dus niet ontslaan. De loonsanctie heeft een ‘reparatoir’ karakter. Dit betekent dat het de bedoeling is dat u probeert de door het UWV gesignaleerde tekortkoming te herstellen. Als u van mening bent dat u dat heeft gedaan, kunt u een bekortingsverzoek indienen bij het UWV. Het UWV heeft dan drie weken de tijd om dit bekortingsverzoek te beoordelen. Vervolgens zal het UWV, als het verzoek gehonoreerd wordt, de loonsanctie met een uitlooptermijn van zes weken stopzetten. Ook kunt u uiteraard altijd bezwaar aantekenen tegen de beslissing van het UWV tot het opleggen van een loonsanctie. Als uw bezwaar gegrond wordt verklaard, kunt u een verzoek bij het UWV indienen tot vergoeding van uw schade bestaande uit het ten onrechte doorbetaalde loon en daaraan gekoppelde emolumenten en de re-integratiekosten en dergelijke. U kunt uw schadevergoeding richten aan: UWV, Juridisch Kenniscentrum (JKC), Postbus 58285, 1040 HG Amsterdam

Let op!

Er kan geen loonsanctie worden opgelegd als de wachttijd van 104 weken is verstreken. Het UWV moet dus voor het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode aangeven of het een loonsanctie oplegt of niet. Na afloop van de 104 weken loonbetaling kan geen loonsanctie meer worden opgelegd. Een loonsanctie is nog tijdig opgelegd als deze op de laatste dag van de wachttijd is verzonden. Het UWV moet kunnen aantonen dat het besluit op de laatste dag is verzonden.

Heeft u vragen of wilt u advies? Neem contact met ons op, wij helpen u graag verder.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.


2 september 2025
Mest: extra maatregelen en doelsturing In het onlangs gepubliceerde ‘concept 8e Actieprogramma’ zijn, voor de periode 2026-2029, extra mestmaatregelen opgenomen. In gebieden waar de waterkwaliteit in orde is kunnen versoepelingen gaan gelden. Ook wordt waarschijnlijk een start gemaakt met doelsturing. Actieprogramma Nitraatrichtlijn Iedere lidstaat moet ieder vier jaar een ‘Actieprogramma Nitraatrichtlijn’ (AP) indienen bij de Europese Commissie. In het AP worden (extra) maatregelen opgenomen, die ertoe moeten leiden dat de doelen vanuit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water worden behaald. Het 8 e AP loopt over de periode 2026-2029. De overheid wil de genoemde maatregelen in de loop van deze periode invoeren, veelal vanaf 2027. Waterkwaliteit vaak in orde, niet in alle gebieden De regio’s met klei- en veengrond voldoen aan de nitraatnorm voor grondwater (50 mg/l). Dit geldt ook voor regio zand-noord. De verwachting is dat met de huidige maatregelen ook de regio zand midden aan de nitraatnorm gaat voldoen. Heeft u percelen in de regio zand-zuid of löss? Deze gebieden voldoen nog niet. U krijgt u vanuit het 8 e AP waarschijnlijk te maken met extra maatregelen. Kwaliteit oppervlaktewater: verbetering nodig Naar verwachting voldoet in 2027 circa 60% van het oppervlaktewater aan de normen voor stikstof en/of fosfaat. Voor percelen rondom oppervlaktewateren, die nog niet voldoen, gaan extra maatregelen gelden. Maatregelen: aanscherpingen, soms versoepelingen De huidige NV-gebieden komen te vervallen en worden vervangen door ‘aandachtsgebieden’. Een aandachtsgebied kan betrekking hebben op stikstof of fosfor of beide. Afhankelijk van de waterkwaliteit worden, volgens het concept 8 e AP, aanvullende maatregelen genomen of vinden versoepelingen plaats. Verwachte maatregelen volgens concept 8 e AP · De rustgewasverplichting voor zand en lössgrond blijft bestaan. Heeft u percelen in de zandregio’s noord en midden? Dan blijft de rotatieverplichting ‘1 op 4’. Voor de regio’s zand zuid en löss gaat de rotatie naar verwachting naar 1 op 3, met een optie op 2 op 6. · De stimuleringsregeling vanggewas op zand- en lössgrond blijft van kracht. Het vanggewas mag u niet bemesten. Wel mag u het vanggewas vanaf 1 januari vernietigen (nu 1 februari). · De verplichting van het telen van een vanggewas na mais gaat ook gelden als u mais teelt op klei- of veengrond. · Het vanggewas na mais mag op alle grondsoorten vanaf 1 januari worden vernietigd (nu 1 februari). · De stikstofgebruiksnormen op zand- en lössgrond kunnen, afhankelijk van de opgave, worden aangescherpt of verruimd. Ligt uw perceel in een (nieuw) ‘aandachtsgebied stikstof’? Dan kan de stikstofnorm worden gekort tot maximaal 20% van de (nieuwe) ‘generieke norm’. · De verplichte bufferstroken blijven van kracht. Is de waterkwaliteit op klei- en veengrond goed? Dan kan de bufferstrook smaller worden (standaard 1 meter i.p.v. 3 meter). · In ‘aandachtsgebieden fosfor’ moet u, volgens planning, op een verplichte bufferstrook van 3 meter en op bufferstroken langs KRW-waterlichamen en ecologisch kwetsbare beken een bezinkgreppel aanleggen. · Op zand- en lössgrond moet u, na graslandvernietiging, rekening houden met een korting van 65 kg op de stikstofnorm. Dit geldt voor alle gewassen na gras. · Eventuele maatregelen voor ‘behoud grasland’ zijn nog niet nader uitgewerkt. Start doelsturing Het is de bedoeling dat binnen het 8 e AP een start wordt gemaakt met doelsturing gericht op grondwaterkwaliteit. U kunt hier vrijwillig aan deelnemen. Binnen deze doelsturing ligt de focus op de indicatoren N-mineraal en N-bodemoverschot. Behaalt u goede resultaten? Dan gelden voor u vanaf 2029 mogelijk versoepelingen op bepaalde generieke maatregelen. Waarschijnlijk worden nagenoeg alle voorgestelde maatregelen doorgevoerd. Als de maatregelen definitief zijn informeren we u hier tijdig over. Voorstel pacht: stimuleren langlopende pacht Staatssecretaris Rummenie van LVVN heeft een voorstel voor een herziening van de pachtregelgeving bekend gemaakt. De insteek is om langlopende pacht te stimuleren en kortlopende pacht te ontmoedigen. Procedure herziening pachtregelgeving De voorstellen van de staatssecretaris moeten nog verder worden uitgewerkt in een wetsvoorstel. Daarna moeten de Tweede Kamer en de Eerste Kamer hier hun goedkeuring over geven. Het zal daardoor nog enige tijd duren voordat de herziene pachtregelgeving definitief is. Meer nadruk op duurzaamheidsafspraken In pachtovereenkomsten kunnen voorwaarden opgenomen worden waardoor de pachter duurzamer met de grond om zal gaan. De staatssecretaris wil, vooruitlopende op de herziening, het opnemen van duurzaamheidsafspraken in bestaande reguliere pachtovereenkomsten vergemakkelijken. Bedrijfsmatigheidstoets AOW-leeftijd Bij alle bestaande en nieuwe pachtvormen, behalve teeltpacht, kunt u op verzoek van de verpachter, te maken krijgen met een ‘toets op agrarische bedrijfsmatigheid’. De verpachter mag dit verzoek aan u doen, als u als pachter, de AOW-leeftijd bereikt en daarna per zes jaar herhalen. In tegenstelling tot nu moet u dan (als pachter) bewijzen dat u het gepachte bedrijfsmatig agrarisch gebruikt. (Nieuwe) pachtvormen Bij de voorgestelde herziening wil de staatssecretaris bestaande pachtvormen aanpassen of vervangen door nieuwe pachtvormen. Ook kunt u straks gebruik maken van een nieuwe langlopende pachtvorm. Reguliere pacht De huidige reguliere pacht blijft bestaan. Wel gaat de ‘toets op agrarische bedrijfsmatigheid’ gelden, ook voor bestaande pachtcontracten. Bij nieuwe reguliere pachtcontracten kunt u de pachtprijs zelf bepalen. Vervolgens wordt de pachtprijs jaarlijks aangepast, op basis van een (nog te ontwikkelen) ‘agrarische prijsindexatie’. Nieuw: Duurzame langlopende pacht De looptijd van deze nieuwe pachtvorm is volgens het voorstel minimaal 24 jaar voor de pacht van een hoeve, grond en/of gebouwen. U kunt ook hier, samen met de (ver)pachter, de pachtprijs zelf bepalen. Eveneens geldt daarna de agrarische prijsindexatie. Anders dan bij reguliere pacht bestaat bij deze nieuwe pachtvorm geen continuatierecht. Kortlopende pacht Deze kortlopende pacht vervangt de geliberaliseerde pacht. De maximale pachtduur wordt 12 jaar. Er geldt geen verplichte minimale pachtduur. De maximaal toegestane pachtprijs wordt afhankelijk van de duur van de pachtovereenkomst: bij een kortere duur geldt een lagere maximum pachtprijs dan bij een langere pachtduur. Teeltpacht Deze pachtvorm zal, naar verwachting, vergelijkbaar zijn met de huidige teeltpacht. Natuurpacht Deze nieuwe pachtvorm vervangt de huidige reservaatpacht. Voor los land gaat een minimale looptijd van 6 jaar gelden. Het blijft mogelijk om het, in de pachtovereenkomst opgenomen, beheerplan tussentijds te wijzigen. Bij een significante wijziging van het natuurdoel, een functiewijziging en/of een wijziging van het waterpeil kan de terreinbeherende organisatie de overeenkomst eenzijdig opzeggen. Als pachter moet u dan hiervoor gecompenseerd worden. Heeft u vragen over de voorgestelde herziening van de pachtregelgeving? Informeer dan bij uw adviseur. Schatting hoogte basis- en ecopremie 2025 Dit jaar is geen extra nationaal budget beschikbaar voor de basis- en ecopremie. Hierdoor moet u rekening houden met een lager bedrag aan basispremie. Mogelijk dat ook een korting op de ecopremie volgt. Verwachte basis- en ecopremie Op basis van de ingediende Gecombineerde opgaven 2025 wordt het budget voor de ecoregeling ruim overschreden. Om de ecopremie toch maximaal uit te kunnen keren wordt een deel van het budget voor de basispremie gebruikt voor de ecopremie. Minimaal bedrag basispremie De verwachting is dat u in 2025 voor de basispremie minimaal de volgende bedragen ontvangt: · € 202 per ha, voor eerste 40 hectare. · € 158 per ha, boven 40 ha. Standaardbedragen ecopremie De bedoeling is dat u, door de genoemde herverdeling van het budget, de standaardbedragen voor de ecopremie kunt ontvangen: ‘Brons’ € 60/ha, ‘Zilver’€ 100/ha, ‘Goud’ € 200/ha. Hogere basispremie en/of lagere ecopremie mogelijk Komen uiteindelijk minder bedrijven voor de ecopremie in aanmerking? Of komen veel bedrijven in een lagere klasse dan aangevraagd? Dan is minder budget voor de ecopremie nodig. In deze situatie kunt u een hogere basispremie verwachten. Blijft de deelname aan ecoregeling vergelijkbaar met de aanvraag? Dan is er, ondanks de herverdeling te weinig budget en zal, tot maximaal 10%, gekort worden op de ecopremie. Na 15 oktober is de definitieve deelname aan de ecoregeling bekend. Dan kan RVO de definitieve basis- en ecopremie bepalen. Percelen soms afknippen op kadastrale grens Geeft u grond of landschapselementen op waarover u geen schriftelijke toestemming krijgt van de eigenaar? Dan kunt u een waarschuwing of korting op uw GLB-subsidies krijgen. Dit kan ook spelen als (een deel) van uw opgegeven perceel buiten de kadastrale grens ligt. Toestemming voor gebruik Bent u niet de eigenaar van percelen of landschapselementen waarvoor u GLB-subsidie aanvraagt? Dan moet u bij controle een schriftelijke toestemming van de eigenaar kunnen overleggen. Dit geldt ook als u delen van topografische percelen opgeeft, die buiten de kadastrale grens liggen, zoals bijvoorbeeld bermen en schouwpaden. Waarschuwing of korting Heeft u een landschapselement (incl. sloot) of een deel van een topografisch perceel ten onrechte opgegeven? En constateert RVO dit? Dan ontvangt u over dit deel geen basis- en ecopremie. Daarnaast volgt allereerst een waarschuwing. Constateert RVO in één van de opvolgende twee jaar dezelfde soort overtreding (herhaling), dan worden uw GLB-subsidies (basis- en ecopremie) met 5% of 10% gekort. Bij een volgende herhaling is de korting 10% of 20%. Geeft u ten onrechte een geheel topografisch perceel op, dan volgt direct een korting van 10% (bij herhaling 20%). Voorkom waarschuwing dit jaar Een waarschuwing heeft geen gevolgen voor de uitbetaling. Maar dit kan wel leiden tot een korting in 2026 of 2027 als RVO deze ‘fout’ opnieuw constateert op hetzelfde of een ander perceel (er is dan sprake van herhaling). Speelt bovenstaande mogelijk op uw bedrijf? Overleg dan met uw adviseur of het verstandig is om correcties in uw Gecombineerde opgave door te voeren. Voorstel fors lager budget nieuw GLB De Europese Commissie heeft een voorstel voor de Meerjarenbegroting 2028-2034 bekend gemaakt. Ondanks dat veel zaken en details nog niet bekend of definitief zijn, lijkt het GLB-budget met circa 25% te dalen. Meerjarig Financieel Kader De Meerjarenbegroting van de EU wordt ook wel het ‘Meerjarig Financieel Kader’ (MFK) genoemd. In het voorgestelde MFK voor de jaren 2028 t/m 2034 wordt het totale Europese budget fors verhoogd naar € 2.000 miljard (huidige periode € 1.200 miljard). Er is extra budget nodig voor o.a. concurrentievermogen, defensie, veiligheid en ruimtevaart, crisisbeheersing en steun voor Oekraïne. Daarnaast wordt een budget gereserveerd als ‘Landbouwreserve’ voor bijvoorbeeld klimaatrampen en grote marktverstoringen. Fors lager budget voor GLB In de voorstellen is voor het GLB een totaalbedrag voor alle lidstaten van € 300 miljard opgenomen (huidige periode € 386 miljard). Dit betekent een daling van circa 25%. Eén plan en budget voor diverse onderwerpen Het voorstel is om lidstaten meer flexibiliteit te bieden in de verdeling van hun EU-budget voor o.a. het GLB, het visserij- en maritiem beleid, het sociaal beleid, migratie en interne veiligheid. Wel moet per lidstaat een minimaal bedrag besteed worden aan het GLB. Verdeling GLB-budget Het GLB-budget voor de afzonderlijk lidstaten is nog niet bekend. Wel is bekend dat het GLB-budget besteed moet worden aan inkomenssteun voor boeren en vissers. Dit is inclusief steun voor milieumaatregelen (o.a. ecoregeling en ANLb), investeringen, steun aan jonge landbouwers en risicobeheersinstrumenten. Onderscheid Pijler I en Pijler II vervalt Hierbij komt het onderscheid tussen Pijler I (rechtstreekse betalingen) en Pijler II (plattelandsontwikkeling) te vervallen. Dit geeft lidstaten meer flexibiliteit waaraan, o.a. het GLB-budget, wordt besteed. Wel moet iedere lidstaat aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo wordt bijvoorbeeld een minimaal en maximaal bedrag voor de basispremie voor alle lidstaten vastgesteld. Jonge landbouwers, aftopping ontvangers Gelijktijdig met het voorstel MFK zijn ook de eerste voorstellen voor uitbetaling van het GLB gepubliceerd. Het voorstel is de uitbetaling met name te richten op jonge landbouwers en kleine en middelgrote bedrijven. Om dit te bewerkstellingen wordt voor aanvragers een gestaffelde aftopping van de te ontvangen GLB-steun voorgesteld: · Geen aftopping voor bedragen tot maximaal € 20.000. · 25 % voor het bedrag tussen € 20.000 t/m € 50.000. · 50 % voor het bedrag tussen € 50.000 t/m € 75.000. · 75 % voor het bedrag tussen € 75.000 t/m € 100.000. · 100% voor het bedrag boven de € 100.000. Vervolgprocedure Het voorstel van de Europese Commissie moet nog besproken worden in de Europese Raad en het Europese Parlement. Op een later moment starten onderhandelingen tussen deze drie partijen. Over de voorstellen zullen flinke discussies volgen. Zeker over het extra budget dat de afzonderlijke lidstaten beschikbaar moeten stellen. Het zal dus nog enige tijd duren voordat het MFK definitief vastgesteld wordt. De nieuwe EU-budgetten zijn nog niet definitief. Maar waarschijnlijk ontvangt u vanaf 2028 minder GLB-steun door een lager budget en de voorgestelde aftopping. Kort nieuws Wijzigingen ecoregeling 2026 De ecoregeling 2026 wordt, naar verwachting, vergelijkbaar met de ecoregeling van dit jaar. Wel worden de waarden voor de eco-activiteit ‘Stikstofbindend gewas’ fors verlaagd: · Regio 1: € 415/ha (nu € 1.995/ha). · Regio 2: € 585/ha (nu € 2.308/ha). Uw rustgewas zal alleen als eco-activiteit meetellen als u in tenminste één van de drie voorgaande jaren ook een rustgewas teelde. Daarnaast is de planning om enkele wijzigingen in gewassenlijsten door te voeren. Aanvraag SABE-subsidies in oktober De planning is om de SABE-subsidies ‘Adviesvoucher’ en ‘Bedrijfsplanvoucher’ open te stellen in de periode van 7 oktober t/m 18 november 2025. Beide vouchers kunt u alleen besteden via een erkende BAS-adviseur. Afgelopen jaren was de belangstelling voor deze vouchers zeer groot. Tot nu toe werden de aanvragen afgehandeld op volgorde van binnenkomst. Bereid u dus tijdig voor. Controle wijziging SBI-code bij KVK KVK wil in de periode van 5 t/m 7 september de SBI-codes aanpassen. Daarnaast worden uw SBI-codes opnieuw vastgesteld op basis van uw, bij KVK, geregistreerde bedrijfsactiviteiten. De wijzigingen voor ‘landbouw’ lijken beperkt te zijn. Desondanks is het verstandig om na 7 september uw SBI-codes te controleren bij KVK. Voor het GLB is met name de SBI-code van uw hoofdactiviteit van belang. Indien nodig kunt u vooraf de beschreven bedrijfsactiviteiten nakijken en zo nodig aanpassen. De kans dat KVK de juiste SBI-code toekent is dan groter. Agenda T/m 1 oktober • Inzaai verplicht vanggewas direct na snijmais (zand/löss). Vanaf 2 oktober • Start ‘stikstofkorting’ volgens ‘Stimuleringsregeling vanggewas’ (zand/löss). o Inzaai 2 okt t/m 14 okt: korting 5 kg N/ha. o Inzaai 15 okt t/m 31 okt: korting 10 kg N/ha. o Geen inzaai of vanaf 1 nov: korting 20 kg N/ha. T/m 15 oktober • Actualiseren Gecombineerde opgave. Bepaalde wijzigingen eerder doorgeven, zodra dit bekend is. Zoals bijvoorbeeld intrekken eco-activiteit bij niet (meer) voldoen aan de voorwaarden. T/m 31 oktober • Inzaai verplicht vanggewas na snijmais (zand/löss). Vanggewas is wintergraan dat volgend jaar als hoofdteelt wordt geteeld. • Inzaai verplicht vanggewas na biologische snijmais en overige mais (zand/löss). Over ons Wij verzorgen boekhouding, belastingaangifte en financieel advies voor ondernemers in het MKB en de agrarische sector, maar ook voor particulieren. Heeft u behoefte aan een persoonlijke adviseur die dicht bij u staat, uw behoeften begrijpt en met u meedenkt? Kijk hieronder voor de contactgegevens van een WEA vestiging bij u in de buurt. Onze kantoor/adviseurs: WEA Accountants & Adviseurs Stokdijkkade 19 Naaldwijk Tel.0174 – 63 02 41 info@weanaaldwijk.nl WEA Accountants & Adviseurs kan niet garanderen dat deze informatie te allen tijde actueel en compleet is. WEA aanvaardt dan ook geen aansprakelijkheid voor directe of indirecte schade welke ontstaat naar aanleiding van het raadplegen van deze nieuwsbrief. Raadpleeg altijd eerst uw adviseur voordat u tot actie overgaat.
25 juli 2025
1. Wet plan van aanpak witwassen aangenomen De Wet plan van aanpak witwassen is op 10 juni 2025 door de Eerste Kamer aangenomen. De wet regelt dat contante betalingen van meer dan € 3.000 door en aan handelaren niet meer zijn toegestaan. Deze beperking geldt niet voor particulieren onderling. Die kunnen dus wel meer dan € 3.000 contant aan elkaar blijven betalen. De beperking geldt ook (nog) niet voor contante betaling van diensten. Mogelijk komt er in 2027 wel een Europese verplichting om voor diensten ook een limiet in te voeren. De grens voor contante betalingen is niet in elk EU-land gelijk. Dit kan bij internationale handelaren voor moeilijkheden zorgen. Zo bedraagt de grens in Frankrijk slechts € 1.000, maar in Duitsland weer € 10.000. Het is nog niet bekend wanneer de wet ingaat. Het streven van het inmiddels demissionaire kabinet was om het verbod op contante betalingen van meer dan € 3.000 vóór 1 januari 2026 in te voeren. 2. Zo vindt u uw fiscale betalingskenmerk Bij het betalen van belastingen moet u het juiste betalingskenmerk vermelden. Weet u dit betalingskenmerk niet meer, dan zijn er verschillende manieren om dit te achterhalen. Zo kunt u met uw aangifte-, aanslag- of beschikkingsnummer op de website van de Belastingdienst zoeken via ‘ zoekhulp betalingskenmerk ’. Voor de loon- of omzetbelasting kunt u ook uw omzetbelasting- of loonheffingennummer gebruiken. Ook kunt u na het inloggen op de website van de Belastingdienst uw betalingskenmerk vinden in het ‘Overzicht betalen en ontvangen’. 3. Eerste uitspraak in massaalbezwaarplusprocedure box 3 Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire box 3-heffing vanaf 2017 in strijd is met het Europees recht. Het kabinet besloot echter geen rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen van wie de aanslag op 24 december 2021 al onherroepelijk vaststond (hierna: de groep niet-bezwaarmakers). Voor deze groep is de massaalbezwaarplusprocedure ingericht. Door middel van vier proefprocedures wordt de vraag voorgelegd of het terecht is dat de groep niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komt voor rechtsherstel. Rechtbank Den Haag heeft als eerste een uitspraak gedaan en geoordeeld dat de proefpersoon niet in aanmerking komt voor rechtsherstel. Deze uitspraak zal aan een hogere rechter worden voorgelegd: ofwel een gerechtshof, ofwel – in overleg met de Belastingdienst – meteen al de Hoge Raad. Op dit moment is er daarom nog geen definitief uitsluitsel over de vraag of de groep niet-bezwaarmakers misschien toch recht heeft op rechtsherstel. 4. Fiscale regeling rond carpoolen Welke gericht vrijgestelde vergoeding kunt u geven bij carpoolen? Gebeurt het carpoolen op eigen initiatief én met een eigen auto van een werknemer, dan mag u iedere deelnemer (bestuurder én meerijders) een vergoeding van maximaal € 0,23/km geven voor zijn eigen afstand woon-werkverkeer. Is er in deze situatie sprake van een auto van de zaak, dan mag u alleen aan de meerijders maximaal € 0,23/km gericht vrijgesteld vergoeden voor hun afstand woon-werkverkeer. Organiseert u het carpoolen met een eigen auto van een werknemer, dan mag u alleen aan de bestuurder maximaal € 0,23/km gericht vrijgesteld vergoeden, maar dan wel voor alle kilometers (eigen afstand woon-werkverkeer plus omrijkilometers voor het oppikken van de meerijders). Is er in deze situatie sprake van een auto van de zaak, dan mag u aan niemand een gericht vrijgestelde kilometervergoeding geven. 5. Controleer uw beschikking Wtl 2024 Werkgevers die recht hadden op het lage-inkomensvoordeel (LIV) of een loonkostenvoordeel (LKV) over 2024 ontvangen vóór 1 augustus 2025 de beschikking Wtl 2024. De Belastingdienst betaalt het bedrag binnen zes weken na dagtekening van de beschikking. Controleer de beschikking wel goed en maak waar nodig bezwaar binnen zes weken na dagtekening van de beschikking. Is bijvoorbeeld sprake geweest van overgang van een onderneming of van contractovernames waarbij de arbeidsovereenkomsten door de nieuwe werkgever ongewijzigd worden voortgezet? Dan heeft u mogelijk – door een arrest van de Hoge Raad en een uitspraak van een gerechtshof – toch recht op een LKV of LIV. 6. Langere tijdelijke bescherming gevluchte Oekraïners Door de Richtlijn Tijdelijke Bescherming kunnen gevluchte Oekraïners in de Europese Unie verblijven zonder dat zij asiel hoeven aan te vragen. Op de website van de IND is te vinden voor wie de Richtlijn Tijdelijke Bescherming geldt. Als de Oekraïner een arbeidsovereenkomst, een bsn, een geldig paspoort, identiteitsbewijs of reisdocument én een bewijs van verblijf (sticker in paspoort, los papier of pasje) heeft, kan hij ook werken zonder tewerkstellingsvergunning. Op 13 juni 2025 stemden de Europese ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken in met het voorstel van de Europese Commissie om de richtlijn te verlengen tot en met 4 maart 2027. De formele besluitvorming in de Raad van de Europese Unie is voorzien op 15 juli 2025. Voor mensen die niet de Oekraïense nationaliteit hebben, maar in Oekraïne verbleven met een tijdelijke verblijfsvergunning, stopt de tijdelijke bescherming overigens definitief op 4 september 2025.
25 juli 2025
De Belastingdienst heeft nadere uitleg gegeven over hoe de doelmatigheidsgrens van € 2.400 in de werkkostenregeling (WKR) in de praktijk wordt toegepast. Gebruikelijkheidstoets WKR In beginsel is alles wat een werkgever vergoedt, verstrekt of ter beschikking stelt aan een werknemer als loon belast bij de werknemer. Hiervoor geldt een aantal uitzonderingen, gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen, waar in dit artikel verder niet op ingegaan wordt. Een werkgever kan in beginsel de vergoeding, verstrekking of ter beschikkingstelling ook aanwijzen als eindheffingsloon. De gebruikelijkheidstoets legt hier een beperking op: vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen die voor meer dan 30% afwijken van hetgeen normaal vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld wordt, mag een werkgever niet aanwijzen als eindheffingsloon. Let op: Tot het bedrag van de vrije ruimte (in 2025 2% van de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,18% daarboven) betaalt een werkgever geen belasting over de aangewezen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen. Daarboven komt ten laste van de werkgever een eindheffing 80%. Doelmatigheidsgrens € 2.400 De Belastingdienst hanteert bij het beoordelen van de gebruikelijkheidstoets een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per werknemer per jaar. Over de toepassing van deze grens bestonden in de praktijk nog vragen. De Belastingdienst heeft daarover onlangs nadere uitleg gegeven. Veilige haven De aanwijzing van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen tot een bedrag van in totaal € 2.400 per werknemer per jaar beschouwt de Belastingdienst altijd als gebruikelijk. Tot dit bedrag is sprake van een ‘veilige haven’. De Belastingdienst onderneemt dan geen actie. Het is daarbij niet van belang om welk soort kosten of beloningsbestanddeel het gaat. Zo kan bijvoorbeeld ook een bonus of eindejaarsuitkering tot een bedrag van € 2.400 binnen deze veilige haven als eindheffingsloon worden aangewezen. Wat telt mee binnen de € 2.400? Als er geen twijfel is dat de aanwijzing van een vergoeding, verstrekking of terbeschikkingstelling voldoet aan de gebruikelijkheidstoets, telt deze niet mee voor de € 2.400-grens. Dat geldt bijvoorbeeld voor een vergoeding waarvoor een gerichte vrijstelling geldt. Denk bijvoorbeeld aan een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer tot maximaal € 0,23 per kilometer. Maar ook van overige (niet gericht vrijgestelde) vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen kan de aanwijzing zonder twijfel voldoen aan de gebruikelijkheidstoets. Bijvoorbeeld omdat de gebruikelijkheid hiervan vooraf is afgestemd met de Belastingdienst. Voorbeeld Een werkgever geeft aan een werknemer een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer van € 1.500 (tegen de gerichte vrijstelling van maximaal € 0,23 per kilometer). Daarnaast heeft de Belastingdienst aan de werkgever bevestigd dat de aanwijzing van de door de werkgever geïmplementeerde fietsregeling voor € 2.000 per fiets gebruikelijk is. In dat jaar geeft de werkgever geen andere vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen. In december wil de werkgever een eindejaarsuitkering van € 2.400 aanwijzen als eindheffingsloon. De werkgever overschrijdt daarmee de grens van € 2.400 niet, omdat de reiskostenvergoeding en de fiets voor die grens niet meetellen. Beoordeling bij overschrijding van € 2.400-grens Wijst de werkgever voor meer dan € 2.400 per werknemer per jaar als eindheffingsloon aan, dan kan tot een bedrag van € 2.400 een beroep gedaan worden op de doelmatigheidsgrens. Boven dit bedrag kan de Belastingdienst de gebruikelijkheid echter wel toetsen. Voorbeeld Een werkgever geeft een bonus van € 4.000 en wil deze aanwijzen als eindheffingsloon in de vrije ruimte van de WKR. In dit voorbeeld geeft de werkgever geen andere vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen. Dit betekent dat de werkgever voor € 2.400 gebruik kan maken van de doelmatigheidsgrens, maar dat voor een bedrag van € 1.600 de gebruikelijkheid ter discussie staat. Houd er rekening mee dat de Belastingdienst deze € 1.600 over het algemeen niet gebruikelijk zal vinden.